Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:291
Zaaknummer
15-214
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 29 juli 2015
in de zaak 15-214
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. [A]
advocaat te [plaats]
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 14 juli 2015 met kenmerk RvT 14-0057, door de raad ontvangen op 15 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 28 februari 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.3 Verweerder heeft de wederpartij van klager bijgestaan in een procedure over kinderalimentatie. Klager heeft een voor de wederpartij bestemde, maar naar zijn adres gestuurde, brief van de belastingdienst d.d. 5 september 2013 in de procedure in het geding gebracht. De brief zag op een BTW-schuld van de wederpartij, waaraan klager de stelling ontleende dat de wederpartij, anders dan zij in de procedure stelde, bepaalde inkomsten genoot.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder zich tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank te L. op 27 februari 2014 grievend en beledigend jegens klager heeft uitgelaten door klager onterecht te betichten van fraude op grond van bovengenoemde, door klager in het geding gebrachte, brief van de belastingdienst. Klager werd daarbij verweten de belastingdienst met valse en onrechtmatige handelingen te hebben bewogen een dergelijke brief te sturen. Ook heeft verweerder daarbij meegedeeld uit deze strafbare feiten te concluderen dat klager de overige stukken uit de procedure ook op frauduleuze wijze heeft verkregen en in het geding gebracht. Verweerder heeft, desgevraagd, niet duidelijk kunnen maken waarop hij deze aantijgingen baseerde. Klager ervaart deze aantijgingen als grievend en beledigend.
3 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn cliënte onder meer uit de aan haar gerichte, maar naar het adres van klager gestuurde, brief van de belastingdienst, waarin vragen van zijn cliënte worden beantwoord, heeft afgeleid dat klager een kunstgreep moet hebben toegepast om in het bezit van die brief te komen, omdat van zijn cliënte een ander adres bij de belastingdienst bekend was. Zo heeft verweerder dat ook ter terechtzitting naar voren gebracht. Het was, volgens verweerder, van belang om de wijze waarop klager in het bezit was gekomen van de brief van de belastingdienst aan de kaak te stellen.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij.
4.3 De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft in het belang van en namens zijn cliënte vraagtekens gezet bij de wijze waarop klager in het bezit is gekomen van bedoelde brief van de belastingdienst. Onder de geschetste omstandigheden kon het op zijn minst genomen bevreemding wekken dat klager over die brief beschikte en in dat kader is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder, namens zijn cliënte, heeft aangevoerd dat er sprake was van ‘valsheid in geschrifte’ en ‘knoeien met de brief’ en dat dat vragen opriep rond het overige gedrag van klager in die procedure. Nu niet gesteld kan worden dat de gewraakte uitlatingen geen enkel doel dienden, is verweerder daarmee de grenzen van zijn vrijheid, zoals onder 4.2 omschreven, niet te buiten gegaan.
Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 29 juli 2015.
griffier voorzitter