Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:146

Zaaknummer

15-670/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 juli 2016

in de zaak 15-670/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 januari 2016 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 augustus 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 17 december 2015 met kenmerk 4015-0585, door de raad ontvangen op 18 december 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 26 januari 2016 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 januari 2016 is verzonden aan klagers.

1.4 Bij brief van 20 februari 2016, door de raad ontvangen op 23 februari 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 mei 2016 in aanwezigheid van partijen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 20 februari 2016.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover daartegen in verzet wordt opgekomen, komt de raad daarop hieronder, onder § 4.2, nog terug.

3 VERZET

3.1 De gronden van het houden, zakelijk weergegeven, in dat de in de beslissing van de voorzitter genoemde feiten onvolledig zijn en komen verder neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.

4 BEOORDELING

4.1 Klagers hebben in hun verzetschrift allereerst verzocht de zaak door te verwijzen naar het Hof van Discipline omdat zij “gezien de motivatie van de beslissing van de raad van discipline geen enkel vertrouwen hebben in enige neutraliteit van de raad van discipline”. De raad overweegt dat ingevolge artikel 46a lid 1 van de Advocatenwet de raden van discipline (en dus niet het Hof van Discipline) de tuchtrechtspraak in eerste aanleg uitoefenen. De raad acht zich derhalve bevoegd en wijst het verzoek tot verwijzing naar het Hof van Discipline af.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij nog dat in de beslissing van de voorzitter de voor de tuchtrechtelijke procedure relevante feiten voldoende zijn weergegeven. De raad overweegt verder dat het in deze procedure niet gaat om de juistheid van het standpunt van de wederpartij van klagers, daarover gaat immers de civiele rechter, maar om de vraag of verweerster als advocaat van de wederpartij van klagers de grenzen van het tuchtrechtelijk laakbare heeft overschreden. Daarvan is de raad niet gebleken.

4.3 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. A. de Groot en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

Griffier Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016

verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.