Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:79

Zaaknummer

15-663

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheidingskwestie met vele daaruit voortgevloeide procedures. De voorzitter verklaart de klachten kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 10 februari 2016

in de zaak 15-663

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 14 december met kenmerk K 15/24, door de raad ontvangen op 15 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster treedt vanaf begin 2013 op als advocaat van de ex-echtgenote van klager.

1.2    Tussen verweerder en zijn ex-echtgenote zijn vele gerechtelijke procedures gevoerd over de gevolgen van hun echtscheiding.

1.3    De drie kinderen van klager en de cliënte van verweerster zijn met ingang van 7 februari 2014 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld.

1.4    Bij brief van 26 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster. Bij brieven van 25 april 2015 en 27 juni 2015 heeft klager zijn klachten aangevuld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten;

b)    zij feiten heeft gesteld waarvan zij wist of had moeten weten dat deze onjuist zijn;

c)    zij activiteiten heeft ontwikkeld die klager enkel nadeel hebben opgeleverd en geen voordeel voor haar eigen cliënte hebben opgeleverd dan wel konden opleveren.

2.2    Klager meent dat verweerster jegens hem tekortgeschoten is omdat zij hem voortdurend onheus bejegent ‘middels onbehoorlijk gedrag en uitspraken’. Klager is van oordeel dat verweerster de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, mede gezien het feit dat hij en zijn ex-echtgenote ook drie minderjarige kinderen hebben. Verweerster zou niet hebben willen meewerken aan het opstellen van een ouderschapsplan en niet bereid zijn geweest om met klager en zijn advocaat rond de tafel te gaan zitten. Zij zou in de voorbije jaren niet één keer een voorstel hebben gedaan om tot een oplossing te komen.

2.3    Op het moment van indiening van de klacht had klager al anderhalf jaar geen contact met zijn kinderen en klager stelt dat verweerster daar (mede) debet aan is. Verweerster zou de kinderen hebben voorgehouden dat klager niet deugt, een slecht mens is en verweerster zou daarbij onbeschofte woorden gebruikt hebben. Klager is hierdoor diep geschokt. Volgens klager heeft verweerster alle fatsoensnormen overschreden. 

2.4    Ter toelichting op klachtonderdeel a) wijst klager op een aantal concrete brieven/stukken die naar zijn mening aantonen dat verweerster zich onnodig grievend over hem heeft uitgelaten. Allereerst stelt klager dat verweerster in mei 2013 heeft aangegeven dat hij gediagnosticeerd zou zijn met een vorm van autisme. Ter bewijs van zijn stelling heeft klager een kopie van één pagina van een brief, geschreven op briefpapier van het kantoor van verweerster, overgelegd. Alle tekst van dit stuk is met zwarte stift onleesbaar gemaakt behalve twee zinnen die als volgt luiden: “(…..)De heer [naam klager] is gediagnosticeerd met enige vorm van autisme. Vermoedelijk speelt daarnaast een vorm van narcisme. Alles draait om hem. (……) De heer [naam klager] is erg gesteld op hetgeen hij bezit en dit mag hem niet worden afgenomen.”

2.5    Daarnaast heeft klager de laatste twee pagina’s van een processtuk d.d. 6 februari 2014 overgelegd van de hand van verweerster waarin wederom alle tekst is zwart gemaakt met een stift behalve de volgende zinnen: “De vrouw is ter zake niet kundig en heeft ook nimmer gesteld dat de man aan autisme zou lijden, maar gezien het gedrag van de man bestaat bij de vrouw wel een sterk vermoeden dat er sprake is van een al dan niet psychiatrische stoornis.”

2.6    Tot slot wijst klager op een zin in uit het verweerschrift in hoger beroep d.d. 9 april 2015 opgesteld door verweerster waarin het volgende is geschreven: “vanwege de onvoorspelbare houding van de vader (….)”.

2.7    Volgens klager tonen deze voorbeelden aan dat verweerster zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten.

2.8    Ter toelichting op klachtonderdeel b) wijst klager eveneens op een aantal voorbeelden. Klager legt een e-mail d.d. 23 februari 2014 van zijn dochter aan hem over waarin onder meer het volgende is geschreven: “(……….) En ik ben SUPERRRRRRR TROTS op jou omdat ne bijna word ontslagen uit het ziekenhuis en niets geen medicijnen meer hoeft te gebruiken of hulp of zoiets en ik hoop je spoedig weer te zien. (…..)”

2.9    Voorts legt de man een e-mail d.d. 9 oktober 2014 van zijn assurantiekantoor over. Ook van deze e-mail is met een zwarte stift de meeste tekst onleesbaar gemaakt met uitzondering van het volgende: “Hallo [voornaam klager], (……) Jij betaald nog steeds de premie voor de woonhuisverzekering, staat er geen woonhuisverzekering op naam van [voornaam cliënte van verweerster] voor GG210 en is er dus geen sprake van een dubbele verzekering. Als je verder nog vragen hebt hoor ik het graag van je.”

2.10    Volgens de man toont deze e-mail aan dat verweerster in het verweerschrift aan de rechtbank d.d. 14 maart 2014 feiten heeft gesteld waarvan zij wist of had moeten weten dat zij onjuist zijn. Verweerster heeft in dat verweerschrift namelijk het volgende geschreven: “De man stelt de kosten verbonden aan de echtelijke woning te voldoen hetgeen niet het geval is. De man heeft de noodzakelijke verzekeringen opgezegd als gevolg waarvan de vrouw door de verzekeringstussenpersoon is benaderd. De vrouw heeft de verzekeringen op haar naam laten stellen zodat de woning niet onverzekerd is.”

2.11    De overige voorbeelden die klager aanvoert ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zij wist of had moeten weten dat deze onjuist zijn zullen worden besproken onder het kopje “BEOORDELING”.

2.12    Ter toelichting op klachtonderdeel c)  stelt klager dat verweerster niets heeft ondernomen om de scheiding fatsoenlijk af te wikkelen. Integendeel, zo stelt klager, verweerster doet er alles aan om de conflicten te vergroten.

2.13    Klager wijst hierbij op de discussie rondom het leeghalen van de echtelijke woning. Klager heeft een kopie van een e-mail d.d. 26 mei 2014 van verweerster aan hem overlegd waarin verweerster onder meer het volgende heeft vermeld: “(………)Cliënte heeft via derden vernomen dat door u inmiddels een groot aantal spullen in containers is gegooid. Graag verneem ik of dit juist is, in welk geval ik u verzoek aan te geven om welke goederen het gaat. Mocht blijken dat u spullen die cliënte graag toebedeeld wenst te krijgen heeft weggegooid, dan stel ik u hierbij reeds aansprakelijk voor de gevolgen hiervan. (……..)” Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster door het sturen van deze e-mail geheel ten onrechte voorbij gaat aan eerdere berichten van klager zelf en van zijn advocaat, waarin is gemeld dat klager niets van de zich in de echtelijke woning bevindende inboedel toegedeeld wenst te krijgen en dat de cliënte van verweerster de inboedelgoederen die zij wenst te behouden kan/moet komen ophalen. Klager wijst hierbij op een brief van zijn advocaat aan verweerster d.d. 19 februari 2014, op een tweetal e-mails van hemzelf aan de cliënte van verweerster, d.d. 28 maart 2014, op  een brief van zijn advocaat aan verweerster d.d. 17 april 2014 en op een brief van zijn advocaat aan verweerster d.d. 14 mei 2014.

2.14    Nadat klager bij e-mail d.d. 26 mei 2014 zelf heeft gereageerd op de e-mail van verweerster aan hem (hij had op dat moment zelf geen advocaat) en in die e-mail heeft geschreven wat er met de inboedel is gebeurd, heeft verweerster op 12 september 2014 een brief gestuurd aan de nieuwe advocaat van klager waarin zij onder meer het volgende heeft vermeld: “ Het is niet duidelijk wat er met de inboedel is gebeurd die zich in de voormalige echtelijke woning bevond. Ondanks het feit dat cliënte meermaals heeft aangegeven de gelegenheid te willen krijgen om de woning te betreden en spullen mee te nemen, is dit tot op heden niet gebeurd. Het is niet duidelijk of de inboedelgoederen zich momenteel nog in de woning bevinden. Uw cliënt kan hierover uitsluitsel geven.(….)” Volgens klager blijkt uit deze handelwijze dat verweerster activiteiten heeft ontwikkeld die enkel nadeel voor klager hebben opgeleverd en geen voordeel voor haar eigen cliënte hebben opgeleverd dan wel konden opleveren.

2.15    Een ander voorbeeld dat klager noemt is de handelwijze van verweerster met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning in de periode vanaf juni 2014. Klager stelt dat de cliënte van verweerster geruime tijd in gebreke is gebleven met het zetten van haar handtekening voor de verkoopopdracht aan de makelaar. Omdat klager niet in staat was de vaste lasten van twee woningen te betalen is klager, nadat hij eind maart 2014 is verhuisd naar een andere woning, gestopt met het betalen van de aan de echtelijke woning verbonden lasten. De hypotheekverstrekker is daarop een incassoprocedure gestart. In de discussie die daarop volgde deed verweerster het voorkomen dat haar cliënte wilde meewerken aan de verkoop terwijl het nu juist de cliënte van verweerster was die maandenlang in gebreke is gebleven met het zetten van haar handtekening.

2.16    Het laatste voorbeeld dat klager noemt van zijn klacht dat verweerster activiteiten heeft ontwikkeld die enkel nadeel voor klager hebben opgeleverd en geen voordeel voor haar eigen cliënte hebben opgeleverd dan wel konden opleveren, is de handelwijze van verweerster in haar brief d.d. 27 november 2013 aan de toenmalige advocaat van klager. In deze brief heeft verweerster onder meer het volgende geschreven: “Cliente heeft vernomen dat uw cliënt de verzekering en de belasting heeft opgezegd voor de auto die zij tot haar beschikking heeft. De auto zou bij de politie als gestolen zijn opgegeven. (………..)”  Verweerder stelt dat deze brief een voorbeeld is van de wispelturige en leugenachtige handelwijze van verweerster.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij zich nimmer onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Zij heeft klager op 24 maart 2015 een e-mail gestuurd waarin zij heeft geschreven dat zij betreurt dat klager zich aangetast voelt in zijn persoonlijke integriteit. Zij heeft klager in die e-mail laten weten dat dat nimmer haar bedoeling is geweest en dat zij het betreurt dat klager haar uitlatingen als zodanig heeft opgevat.

3.2    Ook voert verweerster verweer tegen de verwijten die zijn verwoord in klachtonderdelen b) en c). Het verweer komt voor zover nodig bij de beoordeling van de klachten aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de op basis van jurisprudentie van het hof van discipline geldende maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

ad klachtonderdeel a)

4.2    Ter toelichting op zijn klacht dat verweerster zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten heeft klager drie voorbeelden genoemd. Naar aanleiding van het eerste voorbeeld, een citaat van enkele regels uit een brief uit mei 2013, waarvan klager een kopie als productie 1 bij zijn klachtbrief d.d. 25 april 2015 heeft overgelegd, heeft verweerster gesteld dat dit een brief betreft van haar aan haar cliënte en dat het haar een raadsel is hoe klager die brief heeft kunnen bemachtigen. Klager heeft niet weersproken dat het om een brief van verweerster aan haar cliënte gaat. Alleen al het feit dat het gaat om een citaat uit een brief die niet aan klager maar aan zijn ex-echtgenote was gericht maakt dat de klacht van klager geen doel treft.

4.3    Voor de andere twee voorbeelden geldt dat deze, bezien in de context waarin zij zijn gedaan, naar het oordeel van de voorzitter, naar objectieve maatstaven niet als onnodig grievend zijn aan te merken. Het feit dat klager zich gegriefd heeft gevoeld door de uitlatingen doet daaraan niet af.

4.4    Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.5    Ter onderbouwing van klachtonderdeel b) heeft klager eveneens een aantal voorbeelden genoemd. De voorzitter zal deze voorbeelden achtereenvolgens behandelen.

4.6    In een processtuk d.d. 6 februari 2014 heeft verweerster het volgende geschreven: “De vrouw is ter zake niet kundig en heeft ook nimmer gesteld dat de man aan autisme zou lijden, maar gezien het gedrag van de man bestaat bij de vrouw wel een sterk vermoeden dat er sprake is van een al dan niet psychiatrische stoornis.” Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster wist dan wel had moeten weten dat deze stelling feitelijk onjuist is gelet op de e-mail van zijn dochter aan hem d.d. 23 februari 2014.

4.7    De voorzitter volgt de man hierin niet. In de eerste plaats blijkt uit deze e-mail, waarvan verweerster overigens stelt dat zij daarmee niet bekend was, dat de man opgenomen is geweest in het ziekenhuis en kennelijk in de periode daarvoor medicijnen heeft moeten gebruiken. Dat wijst veeleer op het tegendeel namelijk daaruit blijkt dat sprake was van omstandigheden die maken dat het gerechtvaardigd was om te stellen dat bij verweersters cliënte het vermoeden bestond dat bij klager sprake is van een psychiatrische stoornis. Hier komt nog bij dat uit het proces verbaal van de terechtzitting in de zaak met nummer [zaaknummer], dat door de man als productie 2a bij zijn brief d.d. 25-04-2015 is overgelegd, blijkt dat de man tijdens die zitting openheid van zaken heeft gegeven rond de over hem afgeronde diagnostiek op 10 april 2014 door de polikliniek psychiatrie van het Radboud UMC. Gelet op deze omstandigheden is dit aspect van klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

4.8    De opmerkingen van verweerster in het verweerschrift d.d. 14 maart 2014, dat klager diverse verzekeringen zou hebben opgezegd, zijn in het licht van de e-mails van klager, die door verweerster als bijlage 2 bij haar verweer d.d. 28 mei 2015 zijn overgelegd, alleszins begrijpelijk. Ook dit aspect van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.9    Verweerster heeft erkend dat zij zich heeft vergist en in haar verweerschrift aan het gerechtshof d.d. 9 april 2015 ten onrechte heeft vermeld dat er nog geen definitieve beslissing is genomen omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Niet gebleken is echter dat deze vergissing een rol van betekenis heeft gespeeld in de tussen klager en verweerders cliënte gevoerde procedure. Dit aspect van de klacht is derhalve van onvoldoende gewicht.

4.10    In het verweerschrift d.d. 9 april 2015 heeft verweerster geschreven dat haar cliënte Jeugdbescherming Gelderland heeft verzocht om een andere voogd/andere voogden te benoemen teneinde het contact tussen klager en de kinderen nieuw leven in te blazen. Klager stelt zich op het standpunt dat deze stelling niet juist is. Ten bewijze daarvan wijst klager op een brief d.d. 24 februari 2015 van Jeugdbescherming Gelderland aan hem waarin het volgende is geschreven: “Ik stel vast dat moeder en de kinderen zelf geen wisseling van gezinsvoogden wensen”. 

4.11    Verweerster heeft betwist dat haar cliënte Jeugdbescherming Gelderland heeft laten weten geen wisseling van gezinsvoogden te wensen. Verweerster stelt dat klager haar in februari 2015, direct nadat hij de brief van Jeugdbescherming Gelderland d.d. 24 februari 2015 had ontvangen, hierover heeft benaderd. Verweerster heeft als bijlage 3 bij haar brief d.d. 28 mei 2015 aan de deken een kopie van haar e-mail aan de advocaat van klager d.d. 26 februari 2015 overgelegd waarin zij het volgende heeft geschreven: “(……..) Ik heb u in ons telefoongesprek laten weten dat ik met Jeugdbescherming Gelderland geen contact heb gehad over het vervangen van de gezinsvoogden en u verzocht dit aan uw cliënt kenbaar te maken. Ik begrijp dat u dit heeft gedaan. Ik ontving gisteren een tweede mail van uw cliënt waarin wordt aangegeven dat Jeugdbescherming Gelderland in een brief heeft medegedeeld dat ik niet wens mee te werken aan het aanstellen van andere voogden. Ik verzoek u mij deze brief voor het einde van deze week te verstrekken. Mocht Jeugdbescherming Gelderland inderdaad geschreven hebben dat ik bij deze kwestie enige betrokkenheid heb gehad, dan wordt verkeerde informatie verstrekt, daar dit niet het geval is. Ik zal de stichting hier dan op aanspreken. (……..)” Verweerster heeft geen reactie meer ontvangen op deze e-mail.

4.12    Gelet op het verweer van verweerster en het feit dat dit aspect direct na 26 februari 2015 onweersproken is gebleven,  is ook dit aspect van klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

4.13    In het feit dat verweerster in haar verweerschrift d.d. 9 april 2015 aan het Gerechtshof heeft geschreven dat het contact tussen klager en de kinderen redelijk goed is verlopen terwijl de rechtbank in de beschikking in de zaak met zaaknummer [zaaknummer] heeft overwogen dat de cliënte van verweerder heeft aangegeven dat het contact goed is verlopen ziet de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijt. Dit aspect van de klacht is eveneens kennelijk ongegrond.

4.14    Klager haalt verschillende passages aan uit brieven van verweerster waaruit volgens klager blijkt dat verweerster het contact tussen hem en de kinderen blokkeert. Volgens klager blijkt uit deze passages dat het standpunt dat verweerster namens haar cliënte inneemt in de procedure in hoger beroep bij het Gerechtshof en dat is weergegeven in het verweerschrift d.d. 9 april 2015, namelijk dat haar cliënte alles probeert om de omgang tussen klager en de kinderen vorm te geven, onjuist is.

4.15    De voorzitter volgt klager niet in deze redenering. Uit de het dossier blijkt dat sprake is van een hevige strijd tussen klager en verweersters cliënte waarin beide partijen hun aandeel hebben. Juist is dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van een advocaat een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, met name daar waar de belangen van de kinderen in het spel zijn. De voorzitter heeft echter niet geconstateerd dat verweerster met de door klager gewraakte uitlatingen de grenzen van de vrijheid die zij als advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënte, gemeten naar de hiervoor onder 4.1 vermelde maatstaf, heeft overschreden. Ook dit aspect van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.16    Als laatste klaagt klager over het feit dat Jeugdbescherming Gelderland ten onrechte in stukken heeft vermeld dat zijn kinderen op een geheim adres verblijven. Volgens klager had verweerster tegen die onjuiste stellingname duidelijker bezwaar moeten aantekenen. De voorzitter volgt klager hierin niet. Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of had moeten weten dat deze feitelijk onjuist zijn. Ook dit aspect is kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

4.17    De voorzitter overweegt dat klager verweerster in feite verwijt dat zij namens haar cliënte verzoeken doet die op feiten en juridische standpunten zijn gebaseerd die klager niet deelt. Die feiten en standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en zijn ex-echtgenote verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter om die feiten vast te stellen en om een oordeel te geven over de juridische standpunten, tenzij verweerster evident onpleitbare standpunten zou hebben ingenomen en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou hebben geschaad. Dat daarvan sprake is geweest is feitelijk niet komen vast te staan. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.18    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond, dan wel kennelijk  van onvoldoende gewicht verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,  kennelijk ongegrond dan wel kennelijk van onvoldoende gewicht.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 10 februari 2016.

griffier    voorzitter