Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2016:148

Zaaknummer

16-570/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  5 juli 2016

in de zaak 16-570/A/A

klaagsters

tegen:

   

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 juni 2016 met kenmerk 4016-0079, door de raad ontvangen op 17 juli 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster sub 1 is met haar ex-echtgenoot (hierna: de man) verwikkeld geweest in een aantal procedures over de omgang met en de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee dochters (klaagsters sub 2 en 3). Verweerster heeft klaagster sub 1 bijgestaan.

1.2 In juli 2012 heeft verweerster namens klaagster sub 1 een kort geding aanhangig gemaakt jegens de man waarin zij onder meer nakoming van de zorgregeling heeft gevorderd. In reconventie heeft de man schorsing van de zorgregeling gevorderd.

1.3 Bij vonnis van 13 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter de zorgregeling tussen de man en klaagsters sub 2 en 3 geschorst tot 1 november 2012, onder de voorwaarde dat de man over de maanden september en oktober 2012 een extra bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoet.

1.4 In september 2012 heeft de man een bodemprocedure jegens klaagster sub 1 aanhangig gemaakt en de rechtbank verzocht te bepalen dat ieder contact met klaagsters sub 2 en 3 wordt opgeheven, dan wel geschorst. Klaagster sub 1 heeft bij zelfstandig verzoek verzocht haar met het eenhoofdig gezag over klaagster sub 3 te belasten, alsmede de door de man te betalen kinderbijdrage te wijzigen.

1.5 Bij beschikking van 21 november 2012 heeft de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag van klaagster sub 1 en de man beëindigd en klaagster sub 1 belast met de uitoefening van het gezag over klaagster sub 3, de man het recht op omgang ontzegd en bepaald dat de behandeling omtrent de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding c.q. kosten van levensonderhoud en studie pro forma wordt voortgezet op 17 december 2012.

1.6 Bij brief van 1 maart 2013 heeft de rechtbank de zittingsdatum aan verweerster medegedeeld van de voortgezette inhoudelijke behandeling van het verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage en een opsomming gegeven van alle stukken die in de procedure ingebracht moeten worden. 

1.7 Bij e-mail van 12 maart 2013 heeft verweerster klaagster sub 1 onder meer geschreven:

“Ondanks dat ik nog steeds ziek ben, heb ik contact opgenomen met de rechtbank om uitleg te vragen over de verzonden brief. De rechtbank heeft mij geinformeerd dat de brief die zij hebben verzonden een standaardbrief is, maar dat in uw zaak alle benodigde stukken inmiddels in procedure zijn gebracht. Volgens de rechtbank is het dus niet nodig dat u nog nadere stukken overlegd. (…)

Tenslotte zend ik u het vandaag ontvangen faxbericht van de advocaat van [de man]. [De man] wil een schikkingsvoorstel aan u voorleggen teneinde een verdere procedure en zitting te voorkomen. Hij stelt voor om per 1 april 2013 EUR 400,00 per kind per maand te voldoen. (…) Het voorstel van [de man] is nog geldig tot morgen (…)

Ik verneem graag uw tijdige reactie per mail.”

1.8 Klaagster sub 1 heeft verweerster hierop meegedeeld dat zij niet akkoord gaat met het voorstel van de man en een ander voorstel gedaan. Het voorstel van klaagster sub 1 heeft verweerster bij brief van 13 maart 2013 voorgelegd aan de advocaat van de man. De man heeft niet met het voorstel ingestemd.

1.9 Op 25 maart 2013 heeft de hiervoor in § 1.6 bedoelde zitting plaatsgevonden.

1.10 Kort na de zitting van 25 maart 2013 heeft klaagster sub 1 zich tot een andere advocaat gewend.

1.11 Bij beschikking van 5 juni 2013 heeft de rechtbank het verzoek van klaagster sub 1 tot wijziging van de kinderbijdrage afgewezen.

1.12 Na de beschikking van 5 juni 2013  heeft klaagster sub 1 zich bij verweerster beklaagd over verweerster. Volgens klaagster sub 1 had verweerster stukken te laat ingediend bij de rechtbank, had verweerster haar verkeerd voorgelicht en had verweerster haar niet goed geadviseerd en had zij geen tijd voor haar zaak.

1.13 Bij brief van 30 juni 2013 heeft verweerster, als klachtenfunctionaris van haar eigen kantoor, de klacht van klaagster sub 1 op alle punten ongegrond verklaard.

1.14 Bij brief van 8 februari 2016 hebben klaagsters bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) stukken te laat heeft ingediend bij de rechtbank;

b) klaagster sub 1 onjuist heeft voorgelicht;

c) klaagster sub 1 niet goed heeft geadviseerd en geen tijd heeft gehad voor de zaak van klaagster sub 1.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klaagsters kunnen worden ontvangen in hun klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2 De voorzitter overweegt dat verweerster van juli 2012 tot eind maart 2013 de advocaat van klaagsters, althans van klaagster sub 1 is geweest. De klacht van klaagsters dateert van 8 februari 2016. Voor zover de klacht ziet op een handelen en/of nalaten van verweerster van voor 8 februari 2013 zijn klaagsters niet-ontvankelijk in hun klacht vanwege overschrijding van de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken. Klaagster sub 1 heeft weliswaar gesteld dat zij in verband met ziekte en het geneesproces niet eerder bij de deken kon klagen, maar dat argument gaat niet op nu uit het klachtdossier blijkt dat klaagster sub 1 in 2011 kanker heeft gekregen en begin 2013 weer schoon was, waarna zij ook intern bij verweerster heeft geklaagd. 

4.3 Voor zover de klacht ziet op een handelen en/of nalaten van verweerster van na 8 februari 2013 en voor zover klaagsters sub 2 en 3 ontvankelijk zijn, overweegt de voorzitter dat uit de beschikking van de rechtbank van 5 juni 2013 niet blijkt dat verweerster stukken te laat heeft ingediend of dat de door haar ingediende stukken niet volledig waren. De rechtbank heeft verweerster weliswaar bij brief van 1 maart 2013 verzocht om nadere stukken, maar verweerster heeft onbetwist gesteld dat de rechtbank haar heeft meegedeeld dat dit een standaardbrief betrof en dat de benodigde stukken aan de zijde van klaagster sub 1 reeds door de rechtbank waren ontvangen. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook kennelijk ongegrond.

4.4 Wat betreft klachtonderdelen b) en c) overweegt de voorzitter dat klaagsters deze klachtonderdelen onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd. Dat verweerster het voorstel van klaagster sub 1 (zie hiervoor, § 1.8) direct aan de advocaat van de man heeft gestuurd in plaats van haar te adviseren het aanbod van de man te aanvaarden, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, ook al heeft de rechtbank daarna haar verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage geheel afgewezen. Ook klachtonderdelen b) en c) zijn in zoverre kennelijk ongegrond.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, en artikel 46j Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk voor zover de klacht betrekking heeft op de periode voor 8 februari 2013 en voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 5 juli 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 5 juli 2016 

verzonden aan:

- klaagsters

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagsters, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl