Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-07-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:167
Zaaknummer
17-1022/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht over het niet verrichten van overeengekomen werkzaamheden, waardoor (onder meer) een termijn van hoger beroep is verstreken, gegrond. Schrapping en een geldboete van € 2000 op de voorwaarde dat verweerder € 1015 aan klaagster zal vergoeden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 2 juli 2018
in de zaak 17-1022/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Bij brief van 5 juli 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2. Bij brief aan de raad van 13 december 2017 met kenmerk R 2017/106 edl/mb, door de raad ontvangen op 15 december 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2017 in aanwezigheid van klaagster. Verweerder is zonder bericht niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1. Verweerder heeft klaagster bijgestaan bij haar echtscheiding. Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) hebben drie kinderen.
2.2. Op 23 juni 2017 heeft klaagster een bedrag van € 500,- aan verweerder voldaan. Dit bedrag betreft in ieder geval de eigen bijdrage.
2.3. Bij brief van 28 juli 2017 heeft klaagster de deken erop gewezen dat mr. V, de advocaat die de behandeling van de zaken van verweerder heeft overgenomen, haar had gevraagd om opnieuw de eigen bijdrage te voldoen. Klaagster heeft te kennen gegeven dat zij dit niet wilde en heeft de deken gevraagd om bijstand.
3. KLACHT
3.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft het voor hoger beroep verschuldigde griffierecht niet (tijdig) betaald, waardoor klaagster in hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd hierover; klaagster heeft het vernomen van het gerechtshof.
b) Verweerder zou namens klaagster een kort geding instellen tegen de man strekkend tot wijziging van de alimentatie. Klaagster heeft aan haar financiële verplichtingen voldaan jegens verweerder, maar verweerder heeft het kort geding niet ingesteld.
c) Verweerder heeft bij klaagster eigen bijdragen in rekening gebracht en toevoegingen bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd, terwijl hij geen werkzaamheden heeft verricht in de betreffende zaken.
d) In maart 2017 was verweerder een dossier van klaagster kwijt. Klaagster heeft kosten moeten maken om de stukken weer compleet te krijgen en opnieuw te verstrekken aan verweerder.
e) Verweerder is niet bereikbaar; de telefoon wordt niet beantwoord en op e-mails wordt niet gereageerd.
4. VERWEER
4.1. De deken heeft verweerder op 6 juli 2017 verzocht te reageren op de klacht. Op 31 juli heeft de deken verweerder nogmaals gevraagd te reageren op de klacht en om duidelijkheid te geven over de door klaagster betaalde eigen bijdrage. Nadat de deken verweerder nog enkele malen tevergeefs heeft verzocht om te reageren heeft hij op 1 december 2017 zijn visie op de klacht aan klaagster kenbaar gemaakt.
4.2. Verweerder heeft ook in de procedure bij de raad geen verweer gevoerd.
5. BEOORDELING
5.1. Verweerder heeft de klacht niet weersproken. Hij heeft geen (schriftelijk) verweer gevoerd en is niet ter zitting verschenen. Nu de afzonderlijke klachtonderdelen voldoende zijn onderbouwd, worden deze als vaststaand aangenomen.
5.2. Verweerder heeft verzuimd griffierecht te betalen in hoger beroep. Het te laat betalen van griffierechten in hoger beroep is een ernstige fout met grote gevolgen; klaagster is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en de beslissing van de rechtbank waartegen zij bezwaren had, is onherroepelijk geworden. Dit is in hoge mate onzorgvuldig van verweerder. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om termijnen te bewaken en te zorgen voor tijdige betaling. Dit klemt temeer om dat klaagster het griffierecht wel aan verweerder had voldaan. Verweerder is ernstig tekort geschoten en de raad zal op de voet van artikel 48 lid 10 van de Advocatenwet ambtshalve uitspreken dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
5.3. Klaagster heeft verweerder verzocht om namens haar een kort geding te voeren. Verweerder heeft daarvoor een toevoeging aangevraagd en klaagster heeft de eigen bijdrage voldaan. Vervolgens heeft verweerder niets gedaan voor klaagster. Bij overdracht van het dossier aan een opvolgend advocaat werd klaagster ermee geconfronteerd dat zij opnieuw een eigen bijdrage moest voldoen. Ook op dit punt is verweerder tekortgeschoten jegens klaagster en heeft hij niet gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat betaamt.
5.4. Ten aanzien van de klacht dat verweerder toevoegingen heeft gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand, terwijl hij geen werkzaamheden heeft verricht, komt klaagster geen klachtrecht toe. Klaagster is in zoverre in haar klacht niet-ontvankelijk.
5.5. Verweerder heeft tot slot de belangen van klaagster geschaad door haar dossier kwijt te raken en door niet bereikbaar te zijn voor klaagster.
5.6. Met de verweten gedragingen heeft verweerder gehandeld in strijd met de op hem rustende plicht om de hem opgedragen zaken zorgvuldig te behandelen en om zijn kantoororganisatie in te richten in overeenstemming met de eisen van een goede praktijkuitoefening. Verweerder heeft aldus niet de zorg betracht die hij als advocaat had moeten betrachten en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6. MAATREGEL
6.1. Uit de beoordeling blijkt dat verweerder op verschillende momenten en manieren jegens klaagster is tekortgeschoten en haar ernstig heeft benadeeld.
6.2. De zwaarwegende tekortkomingen van verweerder jegens klaagster tezamen met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder leiden tot de slotsom dat alleen de maatregel van schrapping passend en geboden is.
6.3. De raad ziet grond om daarnaast een voorwaardelijke boete van € 2.000,- aan verweerder op te leggen, onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen 14 dagen na de uitspraak van deze beslissing aan de deken heeft aangetoond dat hij het bedrag dat klaagster in verband met het hoger beroep aan hem heeft voldaan, volgens de onweersproken verklaring van klaagster € 1.015,-, aan haar heeft geretourneerd.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster;
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht, voor zover deze is gericht tegen de door verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerde werkzaamheden;
- verklaart de klacht voor het overige gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- legt aan verweerder de maatregel van geldboete van € 2.000,- op;
- bepaalt dat de maatregel van geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder uiterlijk binnen veertien dagen na de uitspraak van deze beslissing aan de deken heeft aangetoond dat hij het van klaagster ontvangen bedrag van € 1.015,- aan haar heeft geretourneerd;
- spreekt ambtshalve uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, J.H.M. Nijhuis en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2018.