Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:84
Zaaknummer
16-053
Inhoudsindicatie
Kwaliteit dienstverlening eigen advocaat. Deskundige belangenbehartiging van klaagster tijdens de procedure bij de kantonrechter. In algemene termen gewaarschuwd voor de gevolgen van de negatieve uitspraak voor klaagster. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 4 juli 2016
in de zaak 16-053
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 26 januari 2016 met kenmerk 15-0001/TRC/ml, door de raad ontvangen op 27 januari 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 april 2016 in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van klaagster, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- de brief van klaagster van 31 maart 2016, met producties (1 tot en met 7);
- de brief van klaagster van 8 april 2016, met productie (de dagvaarding met bijbehorende producties).
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klaagster, een vennootschap, bijgestaan in een door een ex-werknemer van klaagster aanhangig gemaakte kennelijk onredelijk ontslagprocedure bij de kantonrechter. Hieraan voorafgaand heeft een HR-manager van [naam bedrijf], waarvan klaagster onderdeel was, namens klaagster bij het UWV verzocht om op grond van bedrijfseconomische redenen die werknemer te mogen ontslaan. Die toestemming is door het UWV verleend.
2.2 Op 7 augustus 2013 heeft bij de kantonrechter de comparitie van partijen plaatsgevonden. Namens klaagster waren daarbij aanwezig haar bestuurders, verweerder en de HR-manager.
2.3 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 31 oktober 2013 heeft de kantonrechter in de rechtbank [naam], locatie [plaats], voor recht verklaard dat het door klaagster gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en klaagster veroordeeld om aan de voormalig werknemer een bedrag van € 20.000,- bruto te betalen en klaagster in de proceskosten veroordeeld.
2.4 Op 4 november 2013 heeft verweerder aan klaagster de volgende brief gezonden:
“Als bijlage ontvangt u een negatief vonnis voor u. Ik ben het totaal niet eens met deze Kantonrechter. Tijdens de zitting had hij al rare ideeën. Het UWV Werkbedrijf heeft de cijfers gecontroleerd en deze man gaat van de verzonnen cijfers van de werknemer uit. Ook de stelling dat we ‘hoelang werkloos’ niet weersproken hebben is onzin. Daar hebben we lange tijd bij stilgestaan.
Advies:
1. Bankrekening zo laag mogelijk houden;
2. In hoger beroep gaan;
3. Proces verbaal (aantekeningen rechter en griffier) opvragen. (…)”
2.5 Klaagster is met bijstand van een andere advocaat in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 3 november 2015 heeft het gerechtshof de vorderingen van de voormalige werknemer van klaagster alsnog afgewezen.
2.6 Bij brief van 23 december 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) relevante gegevens niet bij de kantonrechter in het geding te brengen;
b) klaagster onvolledig te informeren over de gevolgen van de negatieve uitspraak van de kantonrechter.
3.2 Wat betreft klachtonderdeel a) is ter zitting nog namens klaagster toegelicht dat het verwijt niet alleen gaat over de stukken uit de UWV-procedure die verweerder in het geding bij de kantonrechter had moeten brengen, maar dat het gaat om alle stukken die bij brief van 31 maart 2016 zijn overgelegd. Zoals blijkt uit het vonnis van de kantonrechter is klaagster, doordat die stukken niet namens klaagster zijn ingebracht en voorts omdat stellingen van de ex-werknemer daardoor onvoldoende gemotiveerd zijn weerlegd, in het ongelijk gesteld. Volgens klaagster had van verweerder als deskundig advocaat verwacht mogen worden dat hij al die stukken had ingediend en stellingen onderbouwd had betwist. Daarmee had een hoger beroep procedure wellicht kunnen worden voorkomen.
3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerder dat hij na de uitspraak van de kantonrechter klaagster niet heeft gewaarschuwd dat de wederpartij ook beslag onder de klanten van klaagster kon leggen. Toen dat beslag was gelegd, heeft klaagster uit privémiddelen de vordering voldaan, met alle extra kosten die daarbij komen kijken. Als verweerder klaagster vooraf op dit risico had gewezen, dan had klaagster de vordering na de uitspraak meteen integraal betaald.
4 VERWEER
ad klachtonderdeel a)
4.1 Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij bij de deken heeft gezegd dat hij alle stukken bij de kantonrechter in het geding heeft gebracht. Toen hij later weer over (het grootste deel van) het dossier van klaagster beschikte, bleek dat niet juist te zijn. Hij heeft bedoeld te zeggen dat alle stukken al door de wederpartij in het geding waren gebracht en daarom niet opnieuw door hem hoefden te worden ingebracht.
4.2 Klaagster kwam kort voor de zitting bij de kantonrechter met de definitieve jaarstukken. Verweerder constateerde dat die cijfers niet op essentiële punten afweken van de al overgelegde voorlopige cijfers, zodat is besloten om die te late stukken niet alsnog in te dienen bij de kantonrechter. Tijdens de bijna twee uur durende zitting bij de kantonrechter is alles zeer uitvoerig besproken, zo ook de financiële situatie van klaagster en zijn de onjuiste berekeningen van de wederpartij gemotiveerd betwist. Dat wordt ook bevestigd door de HR-manager, die nauw betrokken is geweest bij de gehele (voor)procedure van klaagster. Het door verweerder namens klaagster ingenomen juridische standpunt is later door het hof bevestigd, zoals blijkt uit het arrest, waaruit zijn deskundigheid blijkt.
ad klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder stelt dat de bestuurders van klaagster, de HR-manager en hijzelf volkomen waren verrast door de negatieve en onbegrijpelijke uitspraak van de kantonrechter en verwijst in dit kader naar zijn e-mail van 4 november 2013 aan klaagster. Dat hij zou hebben gezegd dat de deurwaarder buiten de deur moest worden gelaten, is onjuist, omdat de deurwaarder in zo’n geval het exploit gewoon door de brievenbus zou doen. Ook is met klaagster de mogelijkheid van beslaglegging besproken, hetgeen verweerder is vergeten te noemen in zijn e-mail van 4 november 2013. Dat klaagster bereid was om de gehele vordering ineens te betalen, betwist verweerder. Klaagster had geen geld en was bereid om een betalingsregeling van maximaal € 500,- per maand af te spreken. Dat wilde de wederpartij niet, zo bleek tijdens het telefoongesprek met zijn advocaat voordat verweerder van de zaak werd gehaald. Wat daarna is gebeurd, is buiten verweerder om gegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal de klachtonderdelen beoordelen aan de hand van deze maatstaf.
Ad klachtonderdeel a)
5.3 Uit het klachtdossier is de raad gebleken dat de stukken van de UWV-procedure al bij de dagvaarding van de wederpartij van klaagster zijn overgelegd in de procedure bij de kantonrechter. Met verweerder is de raad van oordeel dat hij dat niet alsnog hoefde te doen. Volgens klaagster had verweerder daarnaast meer, ook financiële, stukken in het geding moeten brengen en stellingen van de wederpartij beter moeten betwisten, zodat hoger beroep voorkomen had kunnen worden. Naar aanleiding van de gemotiveerde betwisting van verweerder, waarin hij wordt bevestigd door de verklaring van de HR-manager, heeft klaagster het klachtonderdeel niet nader onderbouwd en gesubstantieerd. Gebleken is immers dat tijdens de lange zitting bij de kantonrechter inhoudelijk uitvoerig over winst- en omzetcijfers is gesproken, hetgeen ook door klaagster is erkend. Overigens wordt ervan uitgegaan dat ook klaagster op de hoogte was van het feit dat nieuwe stukken tijdig voor de zitting moesten worden ingediend zodat het maar de vraag is of de kantonrechter de nieuwe cijfers zou hebben geaccepteerd. Niet kan worden vastgesteld dat klaagster verweerder met recht verwijt dat hij de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is dan ook geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder na het vonnis van de kantonrechter alleen heeft gewaarschuwd voor een eventueel beslag op hun bankrekening, niet tevens voor de mogelijkheid van beslag onder derden door de wederpartij, met de daarbij behorende extra kosten bij opheffing. Volgens verweerder is dit een onjuiste voorstelling van zaken omdat ook derdenbeslag met klaagster is besproken. Verweerder heeft dat echter niet schriftelijk vastgelegd, wat naar het oordeel van de raad wel raadzaam was geweest. Anderzijds is die omissie niet dusdanig ernstig dat daarvan aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt dient te worden gemaakt, te meer niet daar vast staat dat de mogelijkheid van beslag in het algemeen aan de orde is gekomen. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad, totdat een andere advocaat de zaak van hem overnam, de belangen van klaagster dan ook voldoende deskundig en zorgvuldig behartigd. Daarmee oordeelt de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts, H. Dulack, H.H. Tan, B.E.J.M. Tomlow, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.
griffier voorzitter