Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:116

Zaaknummer

15-259/DB/OB

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerster onnodig grievend te zijn geweest. Verweerster bleef binnen de bandbreedte van hetgeen haar als advocaat van de wederpartij is toegestaan.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 4 juli 2016

in de zaak 15-259/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 23 september 2015 op de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 24 februari 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 12 augustus 2015 met kenmerk 48|15|024K, door de raad ontvangen op 13 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 23 september 2015 heeft de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk  ongegrond verklaard, welke beslissing op 30 september 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4      Bij brief van 16 oktober 2015 , door de raad ontvangen op 19 oktober 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 mei 2016 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenote.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 16 oktober 2015 .

 

2          FEITEN en KLACHT

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.

 

 

3          VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1      Klaagster handhaaft haar standpunt dat verweerster zich jegens haar onnodig grievend en kwetsend heeft uitgelaten in haar verweerschrift.

3.2      In de beoordeling van de klacht door de voorzitter wordt met geen woord gerept over het door klaagster bij brief aan de deken van 29 juni 2015 overgelegde concept-rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 juni 2015, waarin onder meer een uitbreiding van de zorgregeling tussen klaagster en haar dochter wordt geadviseerd. De voorzitter verwijst enkel naar een inmiddels achterhaald rapport van Bureau Jeugdzorg, waarin een onjuist beeld van klaagster wordt geschetst.

3.3      Klaagster is daarnaast van mening dat verweerster de door haar cliënt aangereikte informatie, met name waar de suggestie van losbandigheid en prostitutie is opgeroepen, had moeten natrekken, omdat ook verweerster redelijkerwijs kan aannemen dat dergelijke informatie “glad ijs” betreft.

 

4.       VERWEER

4.1     Verweerster betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft enkel het standpunt van haar cliënt en de door hem geuite zorgen verwoord. Verweerster vindt dat zij daarmee binnen de haar als advocaat van de wederpartij toegestane bandbreedte is gebleven.

 

 

5         BEOORDELING

5.1     Klaagster heeft een klacht ingediend tegen verweerster, die haar wederpartij bijstond in een familierechtelijke procedure. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich in of buiten rechte niet hetzij schriftelijk, hetzij mondeling onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Deze beperking van de vrijheid van de advocaat strekt niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is ook noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is er bij gebaat dat ook in conflicten, waarbij de emoties hoog op kunnen lopen, op waardige wijze en op zakelijke toon wordt gedebatteerd. Dat belang speelt ook in afzonderlijke zaken en een klager die meent dat de advocaat van de wederpartij op dit vlak de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden, kan daarover dan ook klagen en die klacht door de tuchtrechter laten beoordelen.

5.2     De raad begrijpt dat de door verweerster gekozen bewoordingen door klaagster als onaangenaam zouden kunnen worden opgevat, ook nu de Raad voor de Kinderbescherming de zorgen van Bureau Jeugdzorg en de cliënt van verweerster niet deelt. De raad acht de ter discussie gestelde bewoordingen met inachtneming van voormeld uitgangspunt evenwel niet van dien aard dat verweerster daarmee de grenzen van professioneel gedrag heeft overschreden. Verweerster is als advocaat per definitie partijdig en dient op te komen voor de belangen van haar cliënt. Daarbij mocht zij in het algemeen afgaan op de juistheid van het door haar cliënt verschafte feitemateriaal. Verweerster heeft binnen die kaders het standpunt van haar verwoord. Daarbij is verweerster aldus gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag, zodat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3     De raad is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.4     Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

 

Griffier                                                                                             Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016

 

verzonden aan:

-           klaagster

-           verweerster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.

 

 

 

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.