Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:118

Zaaknummer

15-522/DB/LI en 16-057/DB/LI

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerster onjuiste informatie aan de rechtbank te hebben verstrekt, hetgeen niet is komen vast te staan. Verweerster heeft voorts de rechtbank schriftelijk benaderd, terwijl de zaak al voor vonnis stond en zonder voorafgaande toestemming van de advocaat van klager. Gelet op de inhoud van het bericht van verweerster heeft verweerster geprobeerd de rechter te beïnvloeden en de rechter bovendien verzocht de alsnog door verweerster aangedragen argumenten te betrekken in zijn beslissing. Verweerster heeft daarmee in strijd met gedragsregel 15 gehandeld.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Berisping.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 4 juli 2016

in de zaken 15-522/DB/LI en 16-057/DB/LI

naar aanleiding van de klachten van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven van 9 juli 2015 en 27 juli 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg klachten ingediend over verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 6 november 2015 met kenmerk K15-063 , door de raad ontvangen op 9 november 2015 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachten in de zaak 15-522/DB/LI ter kennis van de raad gebracht. Bij brief aan de raad van 21 januari 2016 met kenmerk K15-072, door de raad ontvangen op 22 januari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachten in de zaak 16-057/DB/LI ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klachten zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 23 mei 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. Hendriks. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brieven van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerster heeft in een kort geding de heer Y en mevrouw Z als eisende partij tegen klager als gedaagde partij bijgestaan. Daarin heeft mevrouw Z ten behoeve van de heer Y onder meer gevorderd klager te veroordelen om een perceel grond van de heer Y te ontruimen. Tijdens die mondelinge behandeling van 4 juni 2015 heeft verweerster een pleitnota voorgedragen. Nadien is de behandeling gesloten en hebben partijen vonnis gevraagd. Bij faxbericht van 8 juni 2015 heeft verweerster zich tot de rechtbank gewend. De rechtbank heeft verweerster bij faxbericht van 11 juni 2015 laten weten haar faxbericht niet meer in behandeling te nemen nu dit na de zitting is ingediend, het onderzoek reeds was gesloten en de zaak voor vonnis stond. Op 17 juni 2015 is vonnis gewezen door de voorzieningenrechter De vorderingen van de cliënten van verweerster zijn daarbij toegewezen. Op 15 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter nog een herstelbeslissing gegeven.

2.2      Op 20 juli 2015 heeft verweerster een telefonisch onderhoud met de heer X gehad. De heer X is eigenaar van een aan het perceel van de aangrenzend perceel. Daarnaast heeft verweerster in juli 2015 diverse keren contact met de advocaat van klager gehad teneinde te proberen een regeling in der minne te treffen. Dit is niet gelukt, waarna door de advocaat van klager hoger beroep is ingesteld. De hoger beroepprocedure is nog aanhangig bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

 

3          KLACHT

De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)         bewust onjuiste informatie aan de rechter heeft verstrekt,

b)      op 8 juni 2015 een faxbericht aan de rechtbank heeft verzonden met foutieve informatie,

c)      zich eenzijdig tot de rechter heeft gewend nadat in de zaak reeds vonnis was bepaald,

d)      ten overstaan van de rechter de zakenrechtelijke situatie in de zaak onjuist heeft weergegeven,

e)      een derde, de heer X, op een dreigende wijze heeft benaderd,

f)       de heer X heeft getracht over te halen zich tegen klager te keren,

g)      in een gesprek met de advocaat van klager het voorstel heeft gedaan de verbeurde dwangsommen niet te innen ten behoeve van haar cliënte met als tegenprestatie van klager de intrekking van de klacht die klager eerder tegen verweerster had ingediend.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerster ontkent dat zij onjuiste informatie aan de rechtbank heeft verstrekt. Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 4 juni 2015 de door haar bij antwoord overgelegde pleitnota letterlijk voorgedragen. In de pleitnota wordt nergens gerefereerd aan het door klager gestelde telefonisch onderhoud dat verweerster met klager zou hebben gehad op een moment dat klager werd bijgestaan door een advocaat. Door verweerster zijn bij pleidooi, anders dan klager stelt, dan ook geen onjuiste feiten aan de rechter medegedeeld.

4.2      Datzelfde geldt voor de brief van verweerster aan de rechtbank van 8 juni 2015. Verweerster stelt daarin dat zij op 6 juni 2015 in paniek door mevrouw Z werd gebeld, die haar vertelde dat zij was aangevallen en mishandeld door klager. Verweerster is ter plaatse gegaan en uit haar gesprek met mevrouw Z, die hevig geëmotioneerd was, en enkele huurders  is haar gebleken van een ernstige escalatie waarbij klager mevrouw Z heeft mishandeld en een sieraad van haar heeft vernield. Mevrouw Z heeft hiervan aangifte gedaan. Verweerster is van mening dat de wijze waarop klager op 6 juni 2015 mevrouw Z heeft benaderd zodanig uitzonderlijk en buitenproportioneel was, dat het in het belang van haar cliënten was om dit aan de rechtbank te melden. Daarom heeft verweerster het faxbericht van 8 juni 2015 aan de rechtbank gezonden. De advocaat van klager heeft daarop bij faxbericht van 9 juni 2015 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens partijen bericht dat de faxbrief van verweerster niet in behandeling werd genomen, zodat klager op geen enkele wijze in zijn belangen is geschaad. Verweerster is dan ook van mening dat door haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

4.3      Verweerster heeft met het faxbericht van 8 juni 2015 enkel de intentie gehad om, gezien de bijzondere omstandigheden, de rechtbank te verzoeken spoedig vonnis te wijzen. Verweerster heeft nimmer de intentie gehad het debat tussen partijen te heropenen.

4.4      Verweerster ontkent dat zij ten overstaan van de rechter de zakenrechtelijke situatie onjuist heeft weergegeven. Verweerster verwijst naar de door haar overgelegde pleitnota, die zij bij de mondelinge behandeling van de kort gedingprocedure op 4 juni 2015 heeft voorgedragen. Verweerster is van mening dat het op de weg van klager, althans zijn advocaat, had gelegen om tijdens de mondelinge behandeling verweer te voeren indien de zakenrechtelijke situatie door haar onjuist zou zijn weergegeven. Klager heeft dat echter niet gedaan.

4.5      Verweerster is primair van mening dat klager wat betreft het hiervoor onder e. weergegeven klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. Klager heeft immers geen enkel belang bij deze klacht, nu het vermeend handelen van verweerster zich richtte tegen de heer X. Subsidiair stelt verweerster dat door haar nimmer op een dreigende wijze telefonisch contact is opgenomen met de heer X, zodat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.

4.6      Verweerster ontkent eveneens dat zij de heer X heeft getracht over te halen om zich tegen klager te keren.

4.7      Tot slot ontkent verweerster dat zij de advocaat van klager heeft voorgesteld om de verbeurde dwangsommen niet te innen met als tegenprestatie de intrekking van de klacht die klager eerder heeft ingediend. Verweerster wijst op het feit dat juist de advocaat van klager haar een voorstel namens klager heeft gepresenteerd. Verweerster benadrukt dat de advocaten van partijen hebben getracht om een regeling in der minne te treffen, hetgeen helaas niet is gelukt. Door verweerster zijn in dit verband geen onbehoorlijke of tuchtrechtelijk verwijtbare voorstellen gedaan.

 

5          BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2      Verweerster trad op als de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel voor zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal de klacht van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.

 

 

Ad klachtonderdeel a)

5.3      Klager verwijt verweerster onjuiste informatie aan de rechtbank te hebben verstrekt. Klager stelt dat verweerster tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 4 juni 2015 de rechter foutief heeft voorgelicht omtrent contacten die verweerster met klager zou hebben gehad. Door verweerster wordt dit ontkend. Nu de verklaringen van klager en verweerster lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de tuchtrechter geen oordeel uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerster meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager. Het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies gebeurd is. Dientengevolge is het eerste klachtonderdeel ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel b)

5.4      Klager verwijt verweerster daarnaast dat zij de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd door verzending van haar faxbericht van 8 juni 2015 waarin melding wordt gemaakt van de beweerde mishandeling van mevrouw Z door klager. Zoals hiervoor onder 5.2 al is overwogen, mag verweerster, als advocaat van de tegenpartij van klager, uitgaan van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschaft. Verweerster hoeft in het algemeen de juistheid van dat feitenmateriaal niet te verifiëren. In dit geval heeft verweerster direct na het voorval contact met mevrouw Z gehad, haar aansluitend ter plaatse bezocht en zowel met haar als derden over het voorval gesproken. Bovendien is van de beweerde mishandeling aangifte gedaan bij de politie, van welke aangifte verweerster kennis heeft genomen.

5.5      Onder deze omstandigheden is er geen grond of aanleiding om aan te nemen dat verweerster niet van de juistheid van de door mevrouw Z aan haar verstrekte feiten mocht uitgaan. Dat klager het met die weergave van de feiten niet eens is, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat daarmee dit onderdeel niet kan slagen.

5.6      Verweerster betwist bovendien de stellingen van klager, zodat ook op dit punt de stellingen van klager en verweerster lijnrecht tegenover elkaar staan. De raad kan dan niet vaststellen of de door verweerster verstrekte informatie inderdaad onjuist was. Nu de raad dat niet kan vaststellen, is dit klachtonderdeel ook in dit opzicht ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel c)

5.7      Klager verwijt verweerster dat zij zich met haar faxbericht van 8 juni 2015 zonder toestemming van de advocaat van klager tot de rechtbank heeft gewend, terwijl al om een uitspraak was gevraagd.

Verweerster voert aan dat regel 15 lid 2 niet is geschonden, althans dat niet van een normschending sprake is die dermate ernstig is dat deze tot gegrondheid van de klacht moet leiden. Daartoe stelt zij, kort en zakelijk weergegeven, het volgende. Verweerster heeft aan de rechtbank geen inhoudelijke informatie verstrekt, althans geen inhoudelijke informatie over het materiële voorwerp van het geschil. Er is alleen in procedurele zin gevraagd om, naar de aard van de vorderingen, een spoedige beslissing te nemen gezien de verhoogde escalatiegraad. Er is nooit getracht om de behandelend rechter te beïnvloeden en die beïnvloeding is er ook niet geweest gezien het feit dat het faxbericht niet in behandeling is genomen. Tot slot was het in verband met het spoedeisend karakter niet zinvol om met de advocaat van de wederpartij overleg te voeren. Daarom is conform regel 15 lid 1 volstaan met directe toezending van een afschrift van het bericht aan de advocaat van de wederpartij. 

5.8      Het standpunt van verweerster wordt verworpen. Uitgangspunt is dat regel 15 lid 2 van de Gedragsregels 1992 bepaalt dat het de advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden indien eenmaal om een uitspraak is gevraagd. In dit geval is het kort geding op 4 juni 2015 behandeld, waarna de voorzieningenrechter vonnis heeft bepaald. Op 8 juni 2015 was derhalve reeds vonnis bepaald. Het was verweerster dan ook niet toegestaan zich eenzijdig tot de voorzieningenrechter te wenden. Hetgeen verweerster heeft aangevoerd rechtvaardigt niet een afwijking van dit uitgangspunt en ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden die een afwijking rechtvaardigen.

5.9      Uit de tekst van het faxbericht van verweerster aan de voorzieningenrechter 8 juni 2015, dat verweerster pas tijdens de mondelinge behandeling van de klachten desgevraagd door de raad heeft overgelegd en aan de stukken              is gehecht, blijkt - anders dan ter zitting door verweerster betoogd - dat verweerster heeft getracht de voorzieningenrechter te beïnvloeden, niet alleen wat betreft de termijn waarop volgens verweerster vonnis diende te worden gewezen, maar ook inhoudelijk door de weergave van de incidenten. Het doel was dat de voorzieningenrechter die incidenten zou betrekken in de beoordeling van het geschil en de te nemen beslissingen op de vorderingen van verweerster. Verweerster geeft in dit bericht een uiteenzetting van het incident tussen mevrouw Z en klager en schrijft onder meer:

“ Namens (mevrouw Z en de heer Y) verzoek ik Uw Voorzieningenrechter vriendelijk doch dringend om bovenvermelde incidenten mee te nemen in Uw beoordeling van onderhavige kwestie, meer bepaald bij Uw overwegingen ten aanzien van de termijn van ontruiming alsmede het oprichten van de scheidsmuur”,

en

Gezien de incidenten die zich sinds de zitting van 4 juni jl. hebben afgespeeld, vrezen (mevrouw Z en de heer Y) voor verdere escalaties. Derhalve verzoekt ondergetekende Uw Voorzieningenrechter om, uiteraard met respect voor Uw agenda, eerder vonnis te wijzen dan de geplande datum van 17 juni a.s. Partijen moeten nu echt zo spoedig mogelijk uit elkaar.”

5.10    Dit is in strijd met gedragsregel 15 lid 2. Verweerster heeft dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. Dat, zoals verweerster nog heeft betoogd, “in zuivere zin” partijen niet om vonnis hebben gevraagd, doet aan het vorenstaande oordeel niet af. Feit is dat de zaak voor vonnis stond en dat zou het richtsnoer voor verweerster moeten zijn geweest. De uitleg van regel 15 lid 2, zoals door verweerster betoogd, doet afbreuk aan de aard en strekking van deze regel.

 

  Ad klachtonderdeel d)

5.11    Klager verwijt verweerster dat zij de zakenrechtelijke situatie in haar pleitnota van 4 juni 2015 onjuist heeft weergegeven. Verweerster ontkent dat sprake is van een onjuiste weergave. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 17 juni 2015 blijkt dat klager en zijn advocaat geen verweer hebben gevoerd tegen de zakenrechtelijke situatie zoals die door verweerster is weergegeven. Kennelijk was deze situatie dus juist. Was deze situatie door verweerster niet juist geschetst, dan had het op de weg van klager, althans zijn advocaat, gelegen om eventuele onjuistheden tijdens de behandeling van het kort geding aan de orde te stellen, hetgeen niet is gebeurd. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel e)

5.12    Klager verwijt verweerster dat zij op dreigende wijze telefonisch contact zou hebben opgenomen met de heer X. Verweerster stelt dat klager niet- ontvankelijk is in deze klacht, aangezien hij daarbij geen belang heeft doordat het vermeend handelen van verweerster zich tegen de heer X richt en niet tegen klager.

5.13    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.14    Dit klachtonderdeel betreft het handelen van verweerster ten opzichte van de heer X. Die zou immers volgens klager dreigend door verweerster zijn benaderd. Enkel aan de heer X komt in die omstandigheden een klachtrecht toe. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

 

Ad klachtonderdeel f)

5.15    Klager verwijt verweerster dat zij de heer X heeft verzocht zich tegen klager te keren. Verweerster stelt primair dat klager ook in dit geval niet-ontvankelijk is, aangezien hij geen belang heeft bij zijn klacht. De raad is van oordeel dat klager in deze klacht wel kan worden ontvangen. Klager zou immers in zijn belangen kunnen zijn benadeeld indien verweerster daadwerkelijk zou hebben geprobeerd om de heer X over te halen zich tegen klager te keren. Bij dit klachtonderdeel heeft klager dus wel een belang, zodat aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht wordt toegekomen.

5.16    De raad is van oordeel dat klager onvoldoende feiten heeft gesteld om zijn klacht op dit onderdeel nader te onderbouwen. Klager volstaat met het geven van een eenzijdige weergave van het gesprek dat verweerster met de heer X zou hebben gevoerd. Klager geeft van dat gesprek geen enkele nadere onderbouwing of bevestiging van de heer X. Verweerster betwist dat de weergave van het gesprek zoals door klager gegeven juist is en betwist dat er meerdere malen contact met de heer X is geweest. Verweerster ontkent ook dat zij de heer X heeft gevraagd zich tegen klager te keren. Nu klager zijn klacht op dit onderdeel onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd en verklaringen van klager en verweerster bovendien lijnrecht tegenover elkaar staan, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

 

Ad klachtonderdeel g)

5.17    Klager verwijt verweerster dat zij zou hebben voorgesteld om af te zien van het innen van dwangsommen ten gunste van haar cliënten, indien klager bereid zou zijn een eerder ingediende klacht tegen verweerster in te trekken. Door verweerster wordt dit ontkend. De verklaringen van klager en verweerster staan lijnrecht tegenover elkaar. In dat geval kan de tuchtrechter in het algemeen geen oordeel uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerster meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies is gebeurd. Klachtonderdeel 4 is derhalve ongegrond.

 

6.        MAATREGEL

          Ten aanzien van klachtonderdeel c wordt aan verweerster de maatregel van berisping opgelegd. De raad rekent verweerster met name zwaar aan dat zij in haar faxbericht van 8 juni 206, na sluiting van het debat, aan de voorzieningenrechter een lezing van incidenten uiteen heeft gezet waarvan zij expliciet heeft verzocht om die te betrekken in de beoordeling van het geschil en te nemen beslissing op specifiek door verweerster aangewezen vorderingen.

 

7        GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

 

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klachtonderdelen a, b, d, f en g ongegrond;

-           verklaart klager wat betreft klachtonderdeel e niet-ontvankelijk;  

-           verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-           legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

 

Griffier                                                                                                           Voorzitter

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

verzending

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016

verzonden aan:

-  klager

-  verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

rechtsmiddel

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-  verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.            Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl

 

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl