Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:147
Zaaknummer
16-058/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. In de onderhavige zaak was klaagster bij verweerder gekomen teneinde een procedure te starten tegen één van haar zoons in verband met ongerechtvaardigde verrijking. Dit valt niet onder de gevallen waarin een LAT in de rede ligt. De klacht dat verweerder klaagster niet heeft gewezen op de mogelijkheid van een lichte adviestoevoeging en deze ook niet heeft aangevraagd is derhalve ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 4 juli 2016
in de zaak 16-058/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 september 2015 is namens klaagster bij verweerder en de Raad voor Rechtsbijstand een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 30 oktober 2015 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag gemeld dat zij haar klacht wil handhaven.
1.2 Bij brief aan de raad van 15 januari 2016 met kenmerk K255 2015 dk/cdk, door de raad ontvangen op 18 januari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 mei 2016 in aanwezigheid van verweerder en namens klaagster haar zoon, [zoon]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster heeft verweerder in de arm genomen ten behoeve van het starten van een civiele procedure uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking tegen één van haar zoons.
2.2 Bij emails van 26 augustus 2015 en 11 september 2015 heeft verweerder aan de zoon van klaagster uitgelegd dat het niet mee zou vallen aan de hand van de aangeleverde stukken een burgerlijke rechter ertoe te verleiden om een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking toe te wijzen. Verweerder nodigt klaagster en haar zoon uit om een afspraak te maken.
2.3 Bij email van 18 september 2015 heeft verweerder aan de zoon van klaagster kenbaar gemaakt dat hij in het gesprek van 17 september 2015 aan klaagster en hem heeft getracht uit te leggen dat in de zaak tussen haar en haar andere zoon harde bewijsmiddelen ontbreken om met succes een civiele procedure tegen die zoon te entameren. Voorts heeft verweerder in deze email gesproken over de door de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster verleende toevoeging.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft klaagster namelijk, ondanks de omstandigheid dat hij tijdens het eerste gesprek twijfels heeft geuit over haar bewijsmogelijkheden, niet gewezen op de mogelijkheid van een lichte adviestoevoeging (hierna: LAT) en deze ook niet aangevraagd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft primair bepleit dat de klacht niet-ontvankelijk is, aangezien deze is ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. De deken heeft deze klacht in strijd met het bepaalde onder 1.3 van de Leidraad regels inzake dekenale klachtbehandeling, in behandeling genomen.
4.2 Voorts heeft verweerder onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2009:BH4007) en een passage uit de memorie van toelichting op de Wet Stelselherziening (Kamerstukken II 2005/2006, 30436, nr. 3, blz. 20) bepleit dat hij geen LAT had moeten aanvragen of de toevoeging zou hebben moeten laten muteren. Het heeft verweerder veel tijd gekost om tot het oordeel te komen dat er wellicht sprake was van een zaak, maar dat die kansloos was en om dit vervolgens aan klaagster duidelijk te maken. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat in het algemeen het aanvragen van een LAT zelden aan de orde is, waardoor het niet in de rede ligt om een cliënt standaard op deze mogelijkheid te wijzen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de klacht ontvankelijk is, aangezien klaagster bij brief van haar zoon van 30 oktober 2015 aan de deken heeft bericht dat zij de klacht wil handhaven.
5.2 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat verweerder onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de inschatting te maken dat een normale toevoeging moest worden aangevraagd. Zoals verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld is een normale toevoeging immers in de meeste gevallen aan de orde en er waren in dit geval naar het oordeel van de raad geen aanknopingspunten om er vanuit te gaan dat hier de uitzondering van toepassing was. De raad verwijst hiertoe naar de door verweerder aangehaalde toelichting op de Wet Stelselherziening, waaruit volgt dat in de gevallen waarin daadwerkelijk een conflict is tussen de cliënt en de wederpartij een LAT meestal onvoldoende is om tot een oplossing te komen. Slechts indien er sprake is van een verschil in interpretatie of een verkeerde voorstelling van zaken dan ligt het in de rede dat met een LAT het probleem kan worden opgelost. In de onderhavige zaak was klaagster bij verweerder gekomen teneinde een procedure te starten tegen één van haar zoons in verband met ongerechtvaardigde verrijking, hetgeen niet valt onder de hiervoor genoemde gevallen waarin een LAT in de rede ligt. De klacht is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. mrs. J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, L.Ph.J. baron van Utenhove, M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016 verzonden.