Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:141

Zaaknummer

15-373/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Klacht van client jegens zijn advocaat over kwaliteit dienstverlening. Niet is gebleken dat verweerder door klaagster in het bezit is gesteld van een stuk waarmee de afspraak tussen klaagster en mr. S kon worden aangetoond, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder in dit geval tekort geschoten is. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juisten gronden kennelijk ongegrond verklaard. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 juli 2016

in de zaak 15-373/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 28 oktober 2015 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 februari 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 september 2015 met kenmerk K060 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 8 september 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 28 oktober 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 29 oktober 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 11 november 2015, door de raad ontvangen op 12 november 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 11 november 2015.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Mr. S. heeft, als opvolgend advocaat na mr. R., voor klaagster in de periode maart 2009 en december 2010 juridische werkzaamheden verricht, voor welke werkzaamheden mr. S. in totaal een bedrag van € 47.513,12 in rekening heeft gebracht.

Verweerder heeft klaagster in de periode van januari 2011 tot 3 oktober 2014 bijgestaan in verschillende zaken.

2.2    Verweerder heeft namens klaagster bezwaar tegen deze sub 2.1 bedoelde declaraties gemaakt, waarna mr. S. een begrotingsprocedure aanhangig heeft gemaakt.

2.3    Op 13 november 2013 heeft verweerder in een bij de rechtbank aanhangige procedure namens klaagster een conclusie van antwoord genomen.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    geen klacht heeft ingediend tegen mr. S., terwijl hij dit wel toegezegd zou hebben;

b)    geen stappen heeft ondernomen jegens mr. R., terwijl klaagster hem daar wel om had verzocht;

c)    geen stappen heeft ondernomen jegens klaagsters voormalige echtgenoot, terwijl klaagster hem daar wel om had verzocht;

d)    op 13 november 2013 in de rechtbankprocedure tegen mr. S. een conclusie van antwoord heeft genomen zonder klaagsters medeweten;

e)    geen maatregelen heeft genomen tegen de bank;

f)    zijn toezegging om klaagsters zaken binnen zes maanden af te ronden niet is nagekomen en door zijn handelen schadeplichtig is jegens klaagster.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klachten ten onrechte kennelijk ongegrond heeft bevonden. Volgens klaagster is er voldoende bewijs voor de gestelde verwijten.

4    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016 verzonden.