Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:151

Zaaknummer

15-166/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Klacht van cliënt tegen zijn advocaat over de kwaliteit van zijn dienstverlening. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 juni 2016

in de zaak 15-166/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline van

9 november 2015 inzake de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 januari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 juli 2015 met kenmerk R 2015/60 cij, door de raad ontvangen op 9 juli 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 9 november 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 november 2015 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 7 december 2015, door de raad ontvangen op 9 december 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 april 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van

7 december 2015 en de daaropvolgende brieven van klager van 28 december 2015, 10 februari 2016 en 7 april 2016.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager heeft zich medio augustus 2013 tot verweerder gewend met het verzoek hem verder bij te staan in een geschil met zijn buurvrouw over de aan een muur bevestigde fietsschuur van klager. Dit geschil was ten tijde van de overname van de zaak reeds aanhangig bij het Gerechtshof Den Haag.

2.2    Verweerder heeft klager bij brief van 10 oktober 2013 een analyse gegeven van de zaak. Hij heeft de door hem bedachte oplossing uitgewerkt in een akte van 15 oktober 2013. Op 11 oktober 2013 heeft verweerder klager het gewijzigde concept per e-mail toegezonden. Diezelfde dag heeft hij op zijn kantoor de akte met klager besproken.

2.3    Klager heeft verweerder bij e-mail van 13 oktober 2013 als volgt bericht:

“Na op zaterdag nog enkele uren nagedacht te hebben over uw telefoongesprek, uw akte naar het Hof en ons gesprek later op de middag op vrijdag 11 0kt “13, en ook gesteund door “meningen” uit mijn omgeving, is mijn eind conclusie dat uw beslissing van 11 okt. een juist en verstandig voorstel was. Sterker nog: ik verzoek U de discussie over het Eigendom van de Muur/Muren, voorlopig ? in deze procedure maar weg te laten, en de nadruk te leggen op de Verjaring van het schuurtje en dat het schuurtje geen vochtproblemen en verdere overlast veroorzaakt. Het belangrijkste doel is: “het schuurtje wordt niet verwijderd”. (…)” 

2.4    Verweerder heeft klager tot medio februari 2014 bijgestaan.

2.5    Bij brief van 26 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij klager niet heeft uitgenodigd voor een bespreking met de heer O. om een bouwkundig eindrapport te bespreken;

b)    hij klagers zaak niet op een juridisch correcte manier heeft behandeld. Klager verwijst daarbij naar de “niet bestaande woorden”, althans “onzinnige begrippen”, te weten (o.a.) verkeersopvatting, horizontale natrekking en de Haviltex maatstaf. Klager kwalificeert (een deel van) de teksten van verweerder als onzin;

c)    een uurtarief van € 250,-- wordt gehanteerd;

d)    toezeggingen niet worden nagekomen;

e)    hij onvoldoende juridische kennis heeft en onvoldoende kennis van het rolreglement van het Gerechtshof;

f)    hij nadat klager op 13 oktober 2013 een e-mail aan verweerder heeft verzonden, waarin hij heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten, desondanks op 15 oktober 2013 een akte aan het Gerechtshof heeft gezonden.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter niet kan verenigen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Op het verweer zal hierna – waar nodig – worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het, indien de achtergrond van de klacht een civiel geschil betreft, niet de taak van de tuchtrechter daarover een oordeel te geven; dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechtelijke beoordeling is een andere dan de civielrechtelijke beoordeling, en het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of verweerder een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden. De vraag die centraal staat, is of de handelwijze van verweerder een behoorlijk advocaat betaamt.

5.2    De plaatsvervangend voorzitter heeft in zijn beslissing van 9 november 2015 bij randnummer 4.3 en 4.4 het volgende overwogen ten aanzien van klachtonderdelen b en e:

“4.3     Klager verwijt verweerder dat hij zijn zaak niet op een juridisch correcte manier heeft behandeld, alsmede dat hij onvoldoende juridische kennis had (waaronder kennis van het rolreglement van het Gerechtshof). Verweerder heeft deze verwijten ook uitdrukkelijk betwist en de gang van zaken tijdens zijn bijstand aan klager nader toegelicht.

4.4     Niet kan worden vastgesteld dat verweerder niet aan de professionele standaard, die binnen de beroepsgroep geldt, heeft voldaan, noch dat hij klagers zaak niet op een juridisch correcte manier heeft behandeld of dat hij onvoldoende juridische kennis had om klagers zaak te kunnen behandelen.”

5.3    De raad onderschrijft deze overwegingen van de plaatsvervangend voorzitter en maakt die tot de zijne. Bovendien leidt de raad uit de e-mail van

13 oktober 2013 van klager aan verweerder af dat klager het destijds wel degelijk eens was met de door verweerder voorgestelde aanpak.

5.4    Ook voor het overige is de raad van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

5.5     Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd,

T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2016.

Griffier    Voorzitter