Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-05-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:99
Zaaknummer
15-593
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond. Correctie voorzittersbeslissing op beschrijving feitelijke gang van zaken. Dat artikel 4:203 BW spreekt over de mogelijkheid dat de rechtbank na aanvaarding nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving een vereffenaar kán benoemen, impliceert dat het niet on-nodig is zo’n verzoek te motiveren. Dat heeft verweerster uitgebreid gedaan en ook mogen doen. Klager heeft de mogelijkheid gehad daar het zijne tegenover te stellen en heeft dat ook gedaan.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 2 mei 2016
in de zaak 15-593
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 23 december 2015 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brieven van 2 mei, 27 mei, 2 en 3 juni en 7 juli 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] beklaagd over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 november 2015 met de kenmerken 15-159, 194, 209 en 236, door de raad ontvangen op 25 november 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 23 december 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klachtonderdelen a en e kennelijk ongegrond verklaard en de klachtonderdelen b, c en d van onvoldoende gewicht. Deze beslissing is op 23 december 2015 aan klager verzonden.
1.4 Bij brief van 20 januari 2016, door de raad ontvangen op 22 januari 2016, heeft klager tijdig verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2016 in aanwezigheid van zowel klager als verweerster.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 20 januari 2016.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter onder 1 en 2. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3. VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1 Door de klachten te herformuleren heeft de voorzitter de schijn van partijdigheid gewekt. Bovendien handelt zij daarmee in strijd met artikel 46 c Advocatenwet.
3.2 De voorzitter heeft het optreden niet beoordeeld op basis van de door haarzelf geformuleerde maatstaven. Het op laten draven van de parketpolitie was evident onnodig grievend en beklaagde heeft feiten gesteld die in strijd zijn met de waarheid.
3.3 Gelet op de wettekst van artikel 4:203 lid 1 BW hoefde verweerster in het geheel niet te motiveren waarom zij een vereffenaar benoemd wilde zien. Een verzoek van een erfgenaam was daarvoor voldoende.
3.4 De in de klachtonderdelen b, c en d genoemde omstandigheden mogen op zich onbeduidend zijn geweest, in samenhang waren zij dat niet.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klachten correct samengevat. Het verzetschrift vermeldt niet in welk opzicht die samenvatting onjuist is.
4.2 De overweging 4.5 behoeft, wat betreft de beschrijving van de feitelijke gang van zaken omtrent de inzet van parketpolitie, enige correctie. Zoals klager in zijn verzetschrift uiteen heeft gezet en ter zitting heeft toegelicht was het zo dat de parketpolitie wel ter zitting aanwezig is geweest en dat toen door de rechter besproken is of dat wel nodig was. Verweerster heeft dat bevestigd. Zij heeft er ter zitting mee ingestemd dat de parketpolitie de zittingzaal weer zou verlaten. Dit nieuwe licht op de feitelijke gang van zaken leidt naar het oordeel van de raad niet tot een andere beoordeling van klachtonderdeel e). Immers niet is gebleken dat verweerster met haar verzoek om van de parketpolitie ter zitting onnodig escalerend te werk is gegaan.
4.3 Dat artikel 4:203 BW spreekt over de mogelijkheid dat de rechtbank na aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving een vereffenaar kan benoemen, impliceert dat het niet on-nodig is zo’n verzoek te motiveren. Dat heeft verweerster gedaan. Klager heeft de mogelijkheid gehad daar het zijne tegenover te stellen en heeft dat ook gedaan. Dat is zoals een procedure ten overstaan van een gerecht verloopt.
4.4 Voor de verzetgronden onder 3.2 en 3.3 wijst de raad nogmaals op hetgeen de voorzitter onder 4.2 heeft overwogen, te weten dat in het oog moet worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn of haar cliënt behartigt aan de hand van het feitenmateriaal dat die cliënt hem/haar verschaft en dat de advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan.
4.5 De klachten b, c en d betreffen, zoals de voorzitter vaststelt, een (administratieve) vergissing in de adressering, die aanstonds hersteld is en waaruit geen schade is voortgekomen. Ook in onderlinge samenhang beschouwd zijn deze klachtonderdelen van onvoldoende gewicht.
4.6 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond respectievelijk van onvoldoende gewicht geoordeeld.
4.7 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, E. Bige, C.W.J. Okkerse en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2016.
griffier voorzitter