Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-05-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:98

Zaaknummer

16-023

Inhoudsindicatie

Klachten ongegrond. Blijkens de opdrachtbevestiging, door klager voor akkoord ondertekend, heeft verweerder wel degelijk de mogelijkheid van een toevoeging met klager onderzocht. Latere onduidelijkheid omtrent matiging declaratie en, bij uitblijven tijdige betaling, weer verhogen declaratie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Evenmin als rechtstreeks aanschrijven tot betaling terwijl klager inmiddels door nieuwe advocaat werd bijgestaan.

Uitspraak

Beslissing van 2 mei 2016

in de zaak 16-023

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 10 februari en 31 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland klachten ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 januari 2016 met kenmerk 15-0060, door de raad ontvangen op 11 januari 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2016 in aanwezigheid van verweerder. Klager is – met bericht - niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft blijkens het intakeformulier op 27 november 2013 een intakegesprek met verweerder gehad en gevraagd om bijstand ten behoeve van verhaal van schade vanwege een beroepsfout van zijn eerdere advocaat die klager had bijgestaan in een conflict met zijn werkgever, de Kamer van Koophandel.

2.2    Klager heeft zich voor deze nieuwe zaak eerder tot een andere advocaat gewend, die voor hem op 10 september 2013 een toevoeging had aangevraagd. Die aanvraag is op 14 september 2013 afgewezen. De beslissing is klager toegezonden op 18 september 2013. Klager had 6 weken de gelegenheid om peiljaarverlegging te vragen in verband met terugval van inkomen sedert 2011. Die termijn is ongebruikt verstreken op 30 oktober 2013.

2.3    In de opdrachtbevestiging van 11 december 2013 die op 13 december 2013 door klager is ondertekend staat omtrent de honorering van verweerders werkzaamheden onder meer het volgende beschreven: “Op basis van uw informatie komt u niet in aanmerking voor een toevoeging. Ook beschikt u niet over enige rechtsbijstandverzekering …. . Indien en voor zover u in aanmerking zou (kunnen) komen voor een toevoeging dan wel een beroep zou kunnen doen op enige rechtsbijstandverzekering, doet u middels deze opdrachtbevestiging afstand van dit recht.”

2.4    Nadat pogingen om de zaak in der minne te regelen waren gestrand heeft verweerder in september 2014 een concept dagvaarding opgesteld.

2.5    In oktober 2014 heeft klager aan verweerder verteld dat hij een schuldhulpverleningstraject zou ingaan. Verweerder heeft toen met klager gesproken over de mogelijkheid van matiging van zijn declaratie(s) versus indiening van zijn volledige vordering bij de gemeente in de schuldhulpverlening en afspraken gemaakt over de betaling van zijn werkzaamheden voor de dagvaarding.

2.6    Op 5 november 2014 heeft klager de relatie met verweerder beëindigd. Voor verweerder was dat geheel onverwacht. Diezelfde dag heeft verweerder aan klager, rekening houdend met hetgeen hij eerder met klager omtrent de mogelijkheid van matiging had afgesproken, een factuur gestuurd voor 5,6 uur waarop afgeboekt het reeds door klager betaalde bedrag van € 300,-. Een gedeelte ad 4 uur heeft verweerder toen niet in rekening gebracht.

2.7    In december 2014 heeft verweerder aan klager een herinnering gestuurd.

2.8    Op 12 januari 2015 heeft verweerder de factuur van 5 november 2014 gecrediteerd en in plaats daarvan alsnog een factuur gestuurd voor € 1.590,00. Blijkens de specificatie was dat voor 10,6 uur, een uur meer dan de op 5 november 2014 getelde 9,6 uren, en was daarin ook door een medewerker van verweerder op 11 november 2014 bestede tijd begrepen. Die factuur heeft verweerder ingediend bij de Kredietbank. Blijkens akkoord van 12 maart 2015 is aan verweerder via de Kredietbank een bedrag ad € 539,43 tot uitkering gekomen. Verweerder is met dat bedrag slechts voorwaardelijk akkoord gegaan, onder de voorwaarde dat klager zijn klacht zou intrekken.

2.9    Klager heeft bij mail van 21 januari 2015 vragen gesteld c.q. bezwaren geuit ten aanzien van de door verweerder bijgevoegde urenspecificaties. Verweerder heeft klager bij mail van 28 januari 2015 verzocht om verheldering van zijn bezwaren per regel maar heeft daarop geen reactie gekregen.

2.10    Klager heeft een nadien door verweerder via de Kredietbank aan hem voorgelegde vaststellingsovereenkomst waarbij verweerder hem finale kwijting verleende voor al hetgeen klager hem overigens nog verschuldigd zou zijn waar tegenover klager zijn klacht tegen verweerder zou intrekken niet willen ondertekenen.

2.11    Verweerder heeft klager op 25 juni en 16 augustus 2015 een herinnering gestuurd voor het nog openstaande bedrag van € 1.021,47 op de factuur van 12 januari 2015 (€ 1.560,90 minus de uitkering van de Kredietbank).

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    niet heeft onderzocht of klager voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam;

b)    zonder overleg met klager een eerder verzonden declaratie heeft gecrediteerd en heeft vervangen door een nieuwe declaratie voor een hoger bedrag; deze nieuwe declaratie ziet ook op tijd na het einde van de opdracht;

c)    na betaling van de declaratie tegen finale kwijting aanmaningen is blijven sturen;

d)    klager rechtstreeks is blijven aanschrijven hoewel klager inmiddels bijstand genoot van een opvolgend advocaat;

e)    niet het volledige dossier aan de opvolgend advocaat van klager heeft doen toekomen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat hij wel degelijk de mogelijkheid van een toevoeging heeft onderzocht. Er lag echter al een afwijzing, terwijl de termijn van peiljaarverlegging was verstreken. In de opdrachtbevestiging neemt hij standaard op dat indien zou blijken dat de cliënt toch voor een toevoeging in aanmerking komt, hij van het recht daarop afstand doet. Dit doet hij om latere discussies hierover te voorkomen.

4.2    De kwijtschelding van 4 uur op de factuur van 5 november 2014 vond plaats onder de voorwaarde dat klager binnen de gegeven termijn zou betalen. Toen klager dat niet deed en verweerder zijn vordering moest indienen bij de gemeentelijke kredietbank heeft hij alsnog alle 10.6 uren vanaf 17 september 2014 in rekening gebracht, na creditering van de oorspronkelijke factuur.

4.3    In totaal had verweerder veel meer uren in klagers dossier besteed. De urenstaat met 10,6 uur had betrekking op de periode vanaf 17 september 2014, toen hij zijn eigen kantoor was begonnen. In de periode bij zijn oude kantoor had hij al 12,7 uur besteed zodat hij in totaal 23,3 uur in rekening mocht brengen. Dat zou bij volledige facturering neerkomen op € 4.228,95. Klager heeft in de periode tot aan 5 november 2014 in totaal € 1.573,00 aan facturen voldaan, zodat nog resteerde een bedrag van € 2.655,95.

4.4    Verweerder mocht klager rechtstreeks aanmaningen sturen voor nog openstaande declaratie, ook al had hij een advocaat, nu het een aanzegging betreft die gericht is op rechtsgevolg.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Blijkens de opdrachtbevestiging die door klager voor akkoord is ondertekend heeft verweerder wel degelijk de mogelijkheid van een toevoeging met klager onderzocht. Dat klager op dat moment niet voor een toevoeging in aanmerking kwam heeft verweerder kunnen afleiden uit de omstandigheid dat de toevoegingsaanvraag door een andere advocaat kort tevoren was afgewezen, terwijl de termijn om peiljaarverlegging - in verband met daling van inkomen sedert het peiljaar 2011 - aan te vragen was verstreken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Dat en waarom precies verweerder op 5 november 2014 zijn nota aan klager – sterk - heeft gematigd heeft verweerder niet schriftelijk bevestigd. Dat valt te betreuren.

5.3    De raad begrijpt echter uit verweerders toelichting in de stukken en ter zitting dat die matiging in lijn lag van de kort tevoren in oktober 2014 met klager gemaakte afspraak dat deze hangende de totstandkoming van de schuldenregeling in elk geval de tijd die gemoeid was geweest met het opstellen van de dagvaarding in drie termijnen zou honoreren, welke afspraak klager ook al voor de eerste termijn van € 300,00 in oktober was nagekomen. De desbetreffende nota’s zou klager buiten de schuldenregeling om voldoen.

5.4    Toen klager de relatie met verweerder op 5 november 2014 beëindigde heeft verweerder aanvankelijk zijn factuur beperkt tot 5,6 uur en daarop de eerder betaalde € 300,00 in mindering gebracht. Onder voorwaarde van tijdige betaling kon de matiging in stand blijven.

5.5    De raad acht het aannemelijk dat klager begrepen zal hebben dat sprake was van een aanzienlijke matiging en dat tijdige voldoening voorwaarde was om die matiging in stand te laten. Desalniettemin heeft klager de nota niet voldaan maar deze ingediend bij de kredietbank alsmede bezwaar gemaakt tegen enkele op de urenspecificatie voorkomende posten. Onder die omstandigheden acht de raad het begrijpelijk, in elk geval niet ontoelaatbaar dat verweerder de oorspronkelijke factuur van 5 november 2014 heeft gecrediteerd en in plaats daarvan op 12 januari 2015 de werkelijk bestede tijd aan klager in rekening heeft gebracht.

5.6    Het stond verweerder vervolgens vrij die laatste factuur bij de kredietbank in te dienen.

5.7    De tijd die volgens de specificatie betrekking had op de periode na beëindiging van de opdracht was blijkens verweerders toelichting ter zitting zeer beperkt. De raad acht het aannemelijk dat die tijd betrekking heeft gehad op de overdracht van de zaak. Het is toegestaan om daarvoor enige tijd in rekening te brengen. Niet is gebleken dat verweerder daarmee een redelijke grens heeft overschreden.

5.8    Ook dit onderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen c en d)

5.9    Uit hoofde van de schuldenregeling via de kredietbank is op de factuur van 12 januari 2015 slechts een gedeelte ad € 539,43 aan verweerder betaald. Verweerder had met de desbetreffende regeling voor dat bedrag alleen onder voorwaarde ingestemd. Aangezien klager, ook na bemiddeling door de kredietbank, niet met die voorwaarde – intrekking van de klacht - akkoord ging is het restant van de factuur open blijven staan en mocht verweerder klager aanmanen tot betaling.

5.10    Klagers nieuwe advocaat trad voor hem op in de arbeidszaak, niet in het geschil met verweerder. Verweerder was dus niet gehouden zijn aanmaningen aan klagers nieuwe advocaat te richten.

5.11    Beide klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.12     Dit klachtonderdeel is niet door klager onderbouwd en wordt om die reden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, E. Bige, C.W.J. Okkerse en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2016.

Griffier    Voorzitter