Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:95

Zaaknummer

15-639

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond (deels) en kennelijk niet-ontvankelijk (deels).

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 3 februari 2016

in de zaak 15-639

naar aanleiding van de klacht van:

klager

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden Nederland (hierna: de deken) van 7 december 2015 met kenmerk 15-0235/TRC/ml, door de raad ontvangen op 8 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft een dienstverband gehad met zijn werkgever dat eindigde op 31 oktober 2012 door middel van een vaststellingsovereenkomst. Na ondertekening op 17 augustus 2012 was klager vrijgesteld van werkzaamheden. Partijen hebben elkaar over en weer algehele en finale kwijting verleend.

1.2    Verweerder heeft in mei 2013 (na klager per brief te hebben benaderd) namens de voormalige werkgever klager in kort geding gedagvaard. Inzet van het kort geding was, kort samengevat, de medewerking van klager aan het ondertekenen van documenten en de daarop volgende handelingen die nodig waren voor het vaststellen van eigendomsrechten etc. die voortvloeiden uit werkzaamheden die klager tijdens zijn dienstverband had verricht. Volgens de werkgever was klager daartoe gehouden op grond van de arbeidsovereenkomst. Klager stelde zich echter op het standpunt dat hij door het einde van de arbeidsovereenkomst en de overeengekomen finale kwijting niet verplicht is tot die medewerking.

1.3    Bij brief van 26 oktober 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klager, zonder dat daartoe een goede reden was, onrechtmatig heeft benaderd. Daar was geen reden toe. Het was voor klager confronterend om van verweerder, in opdracht van diens cliënt, de voormalige werkgever van klager, een aangetekend verzonden dreigbrief te ontvangen.

b)    verweerder doelbewust de interpretatie van feiten heeft verdraaid. Ten onrechte heeft verweerder aangegeven dat klager gehouden was om “voor niets”  werkzaamheden te verrichten. Verweerder heeft zich gebaseerd op artikel 17 van de arbeidsovereenkomst. Klager was echter nergens toe gehouden want hij was vrijgesteld van al zijn werkzaamheden.

c)    verweerder doelbewust onwaarheden heeft verkondigd in zijn brieven van 13 maart 2013, 26 maart 2013 en 11 april 2013, gericht aan klager. Op pagina 6 van de inleidende klachtbrief van klager van 26 oktober 2015 aan de deken heeft klager een aantal voorbeelden op gesomd  uit genoemde brieven  van verweerder aan klager. Deze komen er op neer dat klager nog verplichtingen zou hebben uit de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst.  De genoemde redenen zijn echter drogredenen.

d)    verweerder klager onrechtmatig heeft bedreigd. Dit betreft een voorwaardelijke klacht. Deze klacht wordt ingediend, voor zover de voorzitter begrijpt, onder de voorwaarde dat de strafrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige klacht en daarover geen oordeel kan geven.

e)    verweerder onrechtmatig een kort geding aanhangig heeft gemaakt jegens klager. Verweerder wist dat hij ‘niet in zijn recht stond’. Daarop wijzen de volgende feiten.

-    klager kreeg tot driemaal toe de kans om de gevraagde medewerking te verlenen waar eenmaal voldoende zou zijn geweest;

-    verweerder, gespecialiseerd in het arbeidsrecht, wist wat de gevolgen waren van de combinatie nietige arbeidsovereenkomst en finale kwijting over en weer;

-    de in de dreigbrieven door verweerder genoemde onjuiste argumenten heeft verweerder niet herhaald in zijn pleitnota in de kortgedingprocedure;

-    verweerder wist dat een korte schriftelijke reactie van klager voldoende was geweest om de eerder door de voormalig werkgever ingeschakelde advocaat te laten stoppen.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Dit klachtonderdeel komt er op neer dat verweerder zich, namens zijn cliënt, ten onrechte tot klager heeft gewend. Verweerder heeft aangevoerd dat zijn cliënt zich op het standpunt stelde dat hij een vordering had op klager en heeft dit standpunt in zijn brief van onder andere 13 maart 2013 gemotiveerd en met feiten onderbouwd. Dat mocht hij als advocaat doen; sterker nog, dat is zijn taak als advocaat. De vraag of het standpunt dat de cliënt van verweerder heeft ingenomen, terecht is, wordt door de civiele rechter beoordeeld en niet door de tuchtrechter.

Ad klachtonderdeel b en c)

4.3    De voorzitter ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen omdat deze beide betrekking hebben op de vraag of verweerder feiten heeft verdraaid c.q. onwaarheid heeft gesproken. Zoals onder 4.1 overwogen heeft een advocaat  een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Daarbij mag hij echter geen feiten poneren die onjuist zijn of waarvan hij  behoort te weten dat die onjuist zijn, maar hij mag daarbij wel afgaan op hetgeen zijn cliënt hem meedeelt. In het onderhavige geval is in het geheel niet gebleken dat verweerder onwaarheden heeft geponeerd dan wel feiten heeft verdraaid die als drogredenen kunnen worden gekwalificeerd. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënt verwoord hetgeen zijn taak is en niet gebleken is dat hij daarbij de grenzen van zijn vrijheid heeft overschreden.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Het is niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of de onderhavige klacht ook aan de strafrechter kan worden voorgelegd. Dat is aan het Openbaar Ministerie ter beoordeling. De voorzitter (noch de raad van discipline) kan derhalve een oordeel geven over deze voorwaarde, zodat de voorzitter niet toekomt aan beoordeling van de klacht. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel is de voorzitter van oordeel dat verweerder is gebleven binnen de grenzen van de hem toekomende vrijheid. Zijn cliënt stelde een vordering te hebben op klager en verweerder heeft die vordering gemotiveerd uiteengezet en met feiten onderbouwd en uiteindelijk een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt; Het is de taak van een advocaat om in overleg met zijn cliënt diens standpunt te verwoorden en te besluiten om al dan niet een procedure aanhangig te maken, als het geschil niet in der minne kan worden opgelost.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond (a, b, c en e) en deels (d) kennelijk  niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel d met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

klachtonderdeel a, b, c en e met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 3 februari 2016.

griffier    voorzitter