Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-03-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:103
Zaaknummer
15-219
Inhoudsindicatie
Klachten dat verweerster in haar declaraties niet duidelijk heeft gemaakt welk gedeelte daarvan betrekking had op het verwerven van alimentatie (a), zonder toestemming van de deken beslag heeft laten leggen op de woning van klaagster (b), op de derdengeldrekening ontvangen bedragen niet aan klaagster door heeft betaald maar onder zich heeft gehouden (c) en kwalitatief onder de maat heeft gepresteerd (d). (c) niet ontvankelijk want eerder op beslist (afgewezen). a, b en d ongegrond. De wijze waarop verweerster haar declaraties heeft gespecificeerd is op zichzelf niet ongebruikelijk. Verweerster behoefde er niet op voorbereid te zijn dat de fiscus een meer gedetailleerde specificatie zou verlangen wilde klaagster voor aftrek van de kosten voor verwerving alimentatie in aanmerking te komen. b feitelijk onjuist, d onvoldoende onderbouwd.
Uitspraak
Beslissing van 7 maart 2016
in de zaak 15-219
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 10 februari 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [X] een klacht ingediend over verweerster. De klacht is ingediend in de loop van de klachtprocedure, bij de raad bekend onder nummer [x].
1.2 Bij brief aan de raad van 30 oktober 2015 met kenmerk [y], door de raad ontvangen op 2 november 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2016 in aanwezigheid van verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. [L]. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 vermelde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klaagsters toenmalige echtgenoot, hierna te noemen ‘de man’, heeft op 12 februari 2009 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 5 augustus 2009 de echtscheiding uitgesproken. Die beschikking is op 24 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Er is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (verder) geprocedeerd over de alimentatie en de verdeling.
2.2 Verweerster is in klaagsters echtscheiding opgetreden als haar advocate in de perioden augustus 2008 tot begin 2010 en juli 2012 tot begin 2013. In de tussenliggende periode heeft klaagster zich laten bijstaan door een andere advocaat, mr. [G]. In 2013 heeft klaagster zich tot mr. [H] gewend.
2.3 In februari 2009 is afgesproken dat klaagster € 50.000,- ter beschikking zou krijgen. Dat bedrag is toen door de man op de derdenrekening van verweersters kantoor overgemaakt. Verweerster heeft bij brief van 16 februari 2009 aan klaagster uiteen gezet dat een gedeelte ad € 15.095,21 zou worden overgemaakt naar haar kantoorrekening ter voldoening van een drietal openstaande declaraties, dat een gedeelte ad € 15.000,- op de derdenrekening in depot zou blijven voor toekomstige declaraties en dat het restantbedrag ad € 19.904,79 aan klaagster zou worden doorbetaald.
2.4 Op 2 maart 2009 heeft verweerster conform haar brief van die dag aan klaagster haar werkzaamheden over februari 2009 gedeclareerd en met het depot verrekend. Op 3 april 2009 heeft verweerster, conform haar brief van die dag aan klaagster, haar werkzaamheden over maart 2009 alsmede de nota van financieel adviseur [A] gedeclareerd, en eveneens met het depot verrekend, waarna nog een bedrag van € 161,70 van het depot resteerde.
2.5 Blijkens een brief van verweerster aan klaagster van 12 januari 2010 ten tijde van de overdracht van het dossier aan mr. [G] stond nog een bedrag van
€ 33.922,33 aan declaraties open. Verweerster heeft daarvan toen uitstel van betaling verleend voor uiterlijk een jaar of zoveel eerder als klaagster over de daarvoor benodigde geldmiddelen zou beschikken doch in elk geval direct na levering van één van de onroerende zaken in de ontbonden gemeenschap, voor welk geval klaagster aan de notaris opdracht diende te geven haar direct uit de opbrengst van het te transporteren onroerend goed te betalen.
2.6 Toen verweerster klaagster in 2012 opnieuw is gaan bijstaan heeft zij klaagster bij brief d.d. 6 juli 2012 bevestigd welk uurtarief zij in rekening zou brengen, verwezen naar de afspraak met haar dat zij iedere maand een urenstaat zou toezenden en de afspraak dat zij, zodra klaagster het haar toekomende geld van de man zou hebben ontvangen, aan klaagster een declaratie voor haar werkzaamheden vanaf 5 juni 2012 zou zenden die zij dan per ommegaande zou voldoen. Klaagster stelt dat zij deze brief niet heeft ontvangen.
2.7 Eind 2012 heeft verweerster de overeenkomst van opdracht met klaagster beëindigd wegens een vertrouwensbreuk.
2.8 Nadat zij had vernomen dat klaagster het haar toekomende geld van de man had ontvangen heeft zij op 21 oktober 2014 haar eindfactuur voor haar werkzaamheden in de maanden augustus t/m december 2012 ad € 26.441,13 aan klaagster toegezonden. Omdat betaling uitbleef heeft verweerster op 13 november 2014 verlof gevraagd en gekregen voor het leggen van conservatoir beslag op de woning in [B]. Bij daarop gevolgde dagvaarding tot vanwaardeverklaring heeft verweerster haar vordering verminderd tot € 24.958,90. Deze vordering is door de rechtbank bij vonnis d.d. 21 oktober 2015 toegewezen tot een bedrag van 23.808,90.
2.9 De reconventionele vordering van klaagster tot schadevergoeding wegens het niet nakomen door verweerster van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht, meer concreet inhoudende dat verweerster zonder haar instemming gelden op de derdenrekening heeft verrekend met haar declaraties, exorbitant heeft gedeclareerd, ten onrechte geen gefinancierde bijstand heeft aangevraagd en verzuimd heeft in of na juli 2012 een wijziging alimentatie te verzoeken, is bij dat vonnis afgewezen.
2.10 Alvorens conservatoir beslag te leggen heeft verweerster daaromtrent overleg gevoerd met de deken.
2.11 Klaagster heeft verweerster per mail van 6 februari 2015 verzocht om een nadere specificatie van haar declaraties over de periode tot en met februari 2010, zodat daaruit voor de belastinginspecteur duidelijk wordt welk deel van de gedeclareerde werkzaamheden betrekking heeft op het verwerven van alimentatie. Het eerder al in 2011 door verweerster gezonden bericht dat de in 2008 en 2009 gezonden declaraties voor ongeveer 75% betrekking hadden op werkzaamheden ter verkrijging van alimentatie was voor de belastingdienst niet toereikend.
2.12 Verweerster heeft daarop bij brief d.d. 9 februari 2015 klaagster gewezen op de steeds bij haar declaraties gevoegde urenspecificaties en toegezonden kopieën van correspondentie en processtukken, zodat zij daarmee zelf alsnog de vragen van de belastingdienst zou kunnen beantwoorden.
2.13 Op 20 februari 2015 heeft verweerster alsnog aan klaagsters accountant voor zover mogelijk per genoteerde tijdseenheid aangegeven of deze betrekking had op de alimentatie. Na dat contact zijn geen nadere vragen gevolgd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:
a) in haar declaraties niet duidelijk heeft gemaakt welk gedeelte daarvan betrekking had op het verwerven van alimentatie;
b) zonder toestemming van de deken beslag heeft laten leggen op de woning van klaagster;
c) op de derdengeldrekening ontvangen bedragen niet aan klaagster door heeft betaald maar onder zich heeft gehouden;
d) kwalitatief onder de maat heeft gepresteerd.
4 VERWEER
4.1 Het door verweerster gevoerde verweer zal de raad hieronder bij de beoordeling van de afzonderlijke klachtonderdelen betrekken.
5 BEOORDELING
5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 De wijze waarop verweerster haar declaraties heeft gespecificeerd is op zichzelf niet ongebruikelijk. Verweerster behoefde er niet op voorbereid te zijn dat de fiscus een meer gedetailleerde specificatie zou verlangen wilde klaagster voor aftrek van de kosten voor verwerving alimentatie in aanmerking te komen.
5.3 De raad acht het aanvaardbaar dat verweerster toen zij in 2011 om een specificatie werd gevraagd heeft volstaan met het geven van een schatting van de met werkzaamheden ten behoeve van de alimentatie gemoeide tijd. De werkzaamheden in een echtscheiding hebben doorgaans betrekking op een veelheid van aspecten daarvan die grote samenhang vertonen zodat splitsing in tijd voor de verschillende onderwerpen veelal niet mogelijk is.
5.4 Wanneer klaagster er desalniettemin belang aan hechtte wel met een verdergaande specificatie te komen had zij daar zelf aan de hand van de eigen van verweerster verkregen stukken en specificaties werk van kunnen maken. Het siert verweerster dat zij in februari 2015 toch nog tijd heeft geïnvesteerd in een serieuze poging tot reconstructie, kennelijk voldoende voor de accountant van klaagster.
5.5 Dit onderdeel van de klacht dient als ongegrond te worden afgewezen.
Ad klachtonderdeel b)
5.6 Dit onderdeel dient als ongegrond te worden afgewezen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Anders dan klaagster heeft gesteld heeft verweerster wel zoals in gedragsregel 27 lid 7 is geformuleerd overleg gevoerd met de deken voordat zij verlof vroeg voor het leggen van conservatoir beslag.
Ad klachtonderdeel c)
5.7 Dit onderdeel van de klacht is gelijkluidend aan en ziet op dezelfde derdengelden als die onderwerp zijn geweest van de in de in de klachtzaak 15-218 beoordeelde klacht onderdeel a) zodat daar in de onderhavige klachtzaak, gelet op het beginsel van ne bis in idem, niet opnieuw over kan worden geoordeeld. Klaagster dient dan ook in dit onderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ad klachtonderdeel d)
5.8 Het verwijt dat verweerster kwalitatief onder de maat heeft gepresteerd betreft twee periodes. Klaagster stelt dat verweerster “te lage alimentatieberekeningen” heeft gemaakt wat betreft “Periode 1” (bedoeld is kennelijk 2008-2010). Klaagster stelt dat haar ex-partner van een oud-werkgever een bedrag van € 150.000,- ontving en dat hij een huis kocht voor € 1.200.000,- en verwijt verweerster dat zij met conceptovereenkomsten genoegen nam in plaats van met salarisstroken en getekende overeenkomsten. De raad acht deze klacht onvoldoende onderbouwd, reeds omdat enig concreet gegeven over het toenmalige inkomen van de man, waaruit kan blijken dat verweerster zou zijn tekortgeschoten ontbreekt
Voor zover het verwijt ziet op “Periode 2” is het gelijkluidend aan een van de grondslagen van klaagsters reconventionele vordering in de in 2014 door verweerster aanhangig gemaakte incassoprocedure. In die procedure heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 8 juli 2015 onder 4.20 overwogen dat en waarom niet kan worden aangenomen dat verweerster toerekenbaar tekort is geschoten. Het eindvonnis in deze procedure is inmiddels in kracht van gewijsde. Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de raad tot een ander oordeel zouden kunnen brengen, zodat de raad dit onderdeel van de klacht onder verwijzing naar voornoemde overweging in het rechtbankvonnis als ongegrond zal afwijzen.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klachtonderdelen a, b en d ongegrond;
verklaart klaagster in klachtonderdeel c niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. E. Bige, P.R.M. Noppen, C.W.J. Okkerse en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2016.
Griffier Voorzitter