Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:158

Zaaknummer

R. 4811/15.121

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 juni 2016

in de zaak R. 4811/15.121

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline van

20 juli 2015 inzake de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mails van 26, 27 en 29 november 2014 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 juni 2015 met kenmerk R 2015/56 ml, door de raad ontvangen op 23 juni 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 20 juli 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 21 juli 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 24 juli 2015, door de raad ontvangen op 28 juli 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 De behandeling van het verzet werd bepaald op 12 oktober 2015. Ter zitting van 12 oktober 2015 heeft klager de plaatsvervangend voorzitter van de raad gewraakt. De plaatsvervangend voorzitter heeft niet in de wraking berust.

1.6 Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld. De behandeling van het wrakingsverzoek tegen de plaatsvervangend voorzitter heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2015. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.

1.7 De (voortzetting van de) behandeling van het verzet werd bepaald op 23 november 2015. Klager heeft de raad bij e-mail van 20 november 2015 verzocht om de behandeling van het verzet wegens medische redenen aan te houden.

1.8 De griffier heeft klager bij brief van 20 november 2015 namens de plaatsvervangend voorzitter bericht dat zijn verzoek om aanhouding zou worden gehonoreerd, maar dat de zaak definitief zou worden ingeroosterd ter zitting van 25 april 2016. De griffier heeft klager tevens bericht dat geen uitstel van behandeling meer zou worden verleend en dat – indien gezondheids- of andere problemen hem zouden hinderen de zitting van 25 april 2016 bij te wonen – klager indien gewenst zorg diende te dragen voor deugdelijke vertegenwoordiging.

1.9 Klager heeft bij e-mailbericht van 25 april 2016 te 08.43 uur aan de Raad van Discipline verzocht om de behandeling van het verzet wegens medische redenen aan te houden. De voorzitter heeft dit verzoek, mede gelet op het hiervoor onder sub 1.8 overwogene, afgewezen.

1.10 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 april 2016 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.11 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 24 juli 2015.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder is lid en secretaris van het Regionaal College voor het Opzicht voor Zuid-Holland, hierna het “RcO”. Het RcO is een college dat op grond van de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland toezicht houdt op personen die een kerkelijk ambt of een kerkelijke functie binnen de Protestantse kerk in Nederland vervullen.

2.2 Verweerder voert het secretariaat van het RcO vanuit zijn advocatenkantoor op briefpapier van het RcO.

2.3 Klager heeft op 12 juli 2013 een klacht ingediend bij het RcO tegen de heer S. die een kerkelijke functie vervulde in Gouda en betrokken is geweest bij een civielrechtelijk geschil rond de ontruiming van klagers woning.

2.4 Klagers klacht is behandeld door het RcO.

2.5 Het RcO heeft klager bij beslissing van 1 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren, omdat de beoordeling van het functioneren van de heer S., als medewerker van een woningbouwvereniging, niet aan het RcO was.

2.6 Tegen deze beslissing stond beroep open bij het Generale College voor het Opzicht, hierna “GcO”. Klager heeft beroep ingesteld en het GcO heeft hem bij beslissing van 23 april 2014 wel ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de beslissing van het RcO vernietigd. Vervolgens is klagers bezwaar ongegrond verklaard en het beroep verworpen.

2.7 Klager heeft daarna drie nieuwe bezwaarschriften tegen de heer S. ingediend bij het RcO. Het RcO heeft deze bezwaarschriften behandeld in een vergadering van 6 mei 2014. Klager is bij deze vergadering aanwezig geweest. Ook de twee bezwaarschriften die klager had ingediend tegen twee predikanten in Gouda zijn in die vergadering behandeld. Bij beslissing van het RcO van 7 juli 2014 heeft het RcO zich deels onbevoegd verklaard en zijn de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.

2.8 Op grond van de Kerkorde dienen beslissingen van een RcO binnen 30 dagen aan betrokkenen te worden verzonden.

2.9 Klager heeft beroep tegen de beslissingen ingesteld bij het GcO.

2.10 De behandeling van klagers nieuwe bezwaren is in afwachting van de beslissing van het GcO in de aanhangige hoger beroepsprocedure aangehouden. Dit is aan klager bij brief van 7 oktober 2014 medegedeeld.

2.11 Bij e-mails van 26, 27 en 29 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij als “vrijwillige club” niet reageert op klagers vragen en plotseling klagers klachten tegen de heer S. al had behandeld, zonder eerst klagers wrakingsverzoek te behandelen en dat hij klagers uitstelverzoek heeft afgewezen toen hij hartproblemen had;

b) hij ten onrechte heeft geschreven dat klagers advocaat mr. P. al aangiften had gedaan tegen de heer S. en dat hij mr. P. niet heeft willen benaderen;

c) hij de klachten niet verder heeft behandeld nadat het GcO klager wel ontvankelijk had verklaard en de nieuwe klachten tegen de heer S. van tafel heeft geveegd zonder een beslissing te nemen;

d) hij geen rekening heeft gehouden met klagers hartoperatie en de nodige rust die hem was voorgeschreven door klager op te dragen binnen de termijn te reageren terwijl hij zelf wel alle wettelijke termijnen schendt;

e) hij tot op heden de klachtbrieven van juli 2014 tegen de heer S. niet heeft behandeld, ondanks klagers verzoeken en rappels, dat hij ds. V. niet heeft gebeld en dat klager nooit antwoord heeft gekregen op alle klachtbrieven die hij heeft ingediend tegen verweerder en tegen de voorzitter van het RcO;

f) hij voor zijn privéfunctie als secretaris voor het RcO briefpapier gebruikt van zijn advocatenkantoor en dat hij klager niet terugbelt en alle regels schendt van een betamelijk advocaat;

g) klager onterecht, namelijk zonder dat hij een huurschuld had, uit zijn huis is gezet. 

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter niet kan verenigen. Voorts heeft klager opgemerkt dat klachtonderdeel g in de beslissing van

20 juli 2015 van de plaatsvervangend voorzitter onjuist is weergegeven.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna – waar nodig – zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat klachtonderdeel g in de beslissing van 7 juli 2015 van de plaatsvervangend voorzitter niet correct is geformuleerd, doet daar niet aan af.

5.3 De raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de plaatsvervangend voorzitter en maakt die tot de zijne. Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

5.4  Het verzet is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2016.

 

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2016 verzonden.