Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:153

Zaaknummer

15-350a/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Klagers hebben te laat verzet ingesteld. Geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De raad verklaart klagers niet-ontvankelijk in het verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 juni 2016

in de zaak 15-350a/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline van

25 september 2015 inzake de klacht van:

klager sub 1

klaagster sub 2

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 31 oktober 2014 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: ‘de deken’) een klacht ingediend over verweerster en haar (toenmalige) kantoorgenoten.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 augustus 2015 met kenmerk R 2015/70 cij, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 25 september 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 29 september 2015 is verzonden aan klagers.

1.4 Klagers hebben de griffier bij brief van 30 september 2015 bericht dat zij in de voorzittersbeslissing in de onderhavige klachtzaak, alsmede in de voorzittersbeslissingen in de klachtzaken tegen de toenmalige kantoorgenoten van verweerster, in totaal twee onjuistheden hadden geconstateerd.

1.5 De griffier heeft klagers bij brief van 7 oktober 2015 twee herstelbeslissingen d.d. 7 oktober 2015 toegezonden.

1.6 Bij brief van 14 oktober 2015 hebben klagers de griffier het volgende bericht:

“Gelet op de ontvangen twee herstelbeslissingen van 7 oktober 2015 (…) berichten wij u dat wij voor het indienen van ons verzetschrift nu uitgaan van de op de herstelbeslissingen vermelde datum. Met andere woorden u ontvangt ons verzet schrift voor 21 oktober 2015.”

1.7 De griffier heeft daar bij brief van 19 oktober 2015 als volgt op gereageerd:

“Naar aanleiding uw brief van 14 oktober 2015 bericht ik u namens de plv. voorzitter als volgt. De herstelbeslissingen bevatten geen inhoudelijke fouten. Dit brengt met zich mee dat de verzet termijn is gaan lopen vanaf datum van verzending van de oorspronkelijke beslissingen.”

1.8 Klagers hebben bij e-mail van 20 oktober 2015 deze stellingname betwist.

1.9 Bij brief van 20 oktober 2015 heeft de griffier klagers namens de plaatsvervangend voorzitter als volgt bericht:

“De plv vz heeft kennis genomen van uw brief. Namens hem bericht ik u dat hij zijn standpunt handhaaft dat de verzettermijn begint te lopen vanaf de datum van verzending van de aanvankelijke beslissingen, zulks reeds omdat de herstelbeslissingen enkel kleine foutjes herstellen en niets inhoudelijks toevoegen. Mocht u desondanks voet bij stuk houden en de verzetschriften te laat indienen, dan is het aan de kamer die het verzet beoordeelt om zich uit te laten over de ontvankelijkheid.”

1.10 Bij brief van 20 oktober 2015, door de raad ontvangen op 9 december 2015, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.11 Klagers hebben de griffier bij e-mail van 13 april 2016 bericht dat zij in de herstelbeslissing van 7 oktober 2015 m.b.t. [voormalig kantoorgenoot verweerster] wederom een onjuistheid hebben geconstateerd.

1.12 Het verzet, althans de vraag of het verzet als tijdig ingesteld kan worden aangemerkt, is behandeld ter zitting van de raad van 25 april 2016 in aanwezigheid van klagers. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.13 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van de herstelbeslissingen van 7 oktober 2015 en het verzetschrift van klagers van 20 oktober 2015. 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klagers zijn al vele jaren verwikkeld in diverse juridische procedures.

2.2 Naast die procedures is een groot aantal klachten ingediend, meer in het bijzonder tegen verweerster en haar (toenmalige) kantoorgenoten. Geen van de klachten tegen verweerster en haar (toenmalige) kantoorgenoten is in het verleden gegrond verklaard.

2.3 Bij brief van 31 oktober 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster en haar (toenmalige) kantoorgenoten.

2.4 Bij brief van 14 september 2015 hebben klagers bezwaar gemaakt tegen de wijze van klachtbehandeling bij de raad.

2.5 Op 15 september 2015 heeft de griffier van de raad klagers bericht – zakelijk weergegeven – dat de wijze van klachtbehandeling is voorgeschreven in de Advocatenwet.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat (onder anderen) verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder stellen klagers verweerster  verantwoordelijk voor “de processuele nietigheid van het gehele procesverloop vanaf 7 oktober 2011, dat een aanfluiting is van onze rechtsstaat”. Klagers menen dat “het gehele procesverloop tot op de dag van vandaag een continue schending inhoudt van de Gedragsregels en de Advocatenwet”.

3.2 Klagers hebben zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de herstelbeslissingen van 7 oktober 2015, vanaf die datum een nieuwe verzettermijn is gaan lopen, hetgeen dient te leiden tot ontvankelijk verklaring van het door hen ingestelde verzet. In dat kader hebben zij gesteld dat artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) naar analogie van toepassing is op de onderhavige tuchtrechtelijke procedure. Klagers hebben daarnaast aangevoerd dat hun eerste melding dd. 30 september 2015 aan de Raad van Discipline dat er fouten in de voorzittersbeslissingen stonden, ook reeds kan worden geïnterpreteerd als een daad van verzet.

3.3 Tot slot hebben klagers zich op het standpunt gesteld dat de herstelbeslissingen van 7 oktober 2015 buiten de plaatsvervangend voorzitter om zijn opgemaakt door de griffier.

3.4 Klagers hebben de raad verzocht om de klacht ontvankelijk te verklaren, de beslissingen van de plaatsvervangend voorzitter van 25 september 2015 en diens herstelbeslissingen van 7 oktober 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de ter zake doende tuchtmaatregelen vast te stellen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Op het verweer zal hier thans, omdat nu slechts de ontvankelijkheid van het verzet aan de orde is, niet worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet oordeelt de raad als volgt.

5.3 Ingevolge artikel 46h Advocatenwet kan de klager binnen veertien dagen na de verzending van de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline.

5.4 Het klachtdossier is door de Raad van Discipline ontvangen op 28 augustus 2015. Daarvan zijn klagers bij brief van 10 september 2015 door de griffier op de hoogte gesteld. In die brief is door de griffier gewezen op de mogelijkheid dat de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad binnen 30 dagen na ontvangst van het dossier bij de Raad van Discipline een beslissing kan nemen, inhoudende dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is. Voorts heeft de griffier erop gewezen dat daarvan alsdan schriftelijk bericht wordt gestuurd en dat tegen een dergelijke beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter binnen veertien dagen na verzending verzet kan worden aangetekend. 

5.5 In het onderhavige geval is een voorzittersbeslissing als vorenbedoeld genomen. Een kopie van de beslissing van de voorzitter is blijkens het dossier aangetekend aan klagers verzonden op 29 september 2015. In de bijbehorende brief zijn klagers erop gewezen dat zij, indien zij zich met de beslissing niet konden verenigen, daartegen binnen veertien dagen na dagtekening van die brief, schriftelijk verzet konden aantekenen bij de Raad van Discipline aan het in die brief vermelde adres. Daarbij is tevens vermeld dat de eerste dag van de termijn van veertien dagen de dag is volgend op de dag van verzending van het afschrift en dat het verzetschrift uiterlijk op de veertiende dag in het bezit dient te zijn van de griffier van de Raad van Discipline.

5.6 Aan het slot van de beslissing van de voorzitter is eveneens vermeld dat binnen veertien dagen na de verzending van de uitspraak verzet kan worden ingesteld, waarbij eveneens uitdrukkelijk is vermeld dat een verzetschrift uiterlijk op de veertiende dag na die verzending in het bezit dient te zijn van de griffier van de Raad van Discipline.

5.7 Klagers hebben pas bij brief van 20 oktober 2015 verzet aangetekend tegen de beslissingen van de plaatsvervangend voorzitter van 25 september 2015. Desondanks menen zij dat zij wel ontvankelijk zijn in hun verzet. De raad overweegt hieromtrent als volgt.

5.8 De stelling van klagers dat artikel 31 Rv naar analogie op de onderhavige tuchtrechtelijke procedure van toepassing is, vindt geen steun in het recht.  Overigens, ook indien dit artikel wel van toepassing zou zijn op deze tuchtrechtelijke procedure, zou dat  niet leiden tot ontvankelijkheid van het verzet. Immers blijkt uit de toelichting bij artikel 31 Rv, dat voor de bepaling van de termijn waarbinnen rechtsmiddelen tegen de verbeterde uitspraak moeten worden ingesteld, nog steeds bepalend is de dag waarop het oorspronkelijke – niet verbeterde – vonnis of arrest gewezen is of de dag waarop de oorspronkelijke beschikking gegeven is.

5.9 Ook de stelling van klagers dat hun eerste melding aan de raad dat de voorzittersbeslissingen fouten bevatten kan worden geïnterpreteerd als een daad van verzet, kan hen niet baten.

5.10 In de zaak tegen [verweerster] was er geen sprake van een fout in de voorzittersbeslissing. In deze zaak hebben klagers geen opgaaf van reden voor overschrijding van de verzettermijn gegeven.

5.11 In de zaken tegen [voormalig kantoorgenoten verweerster], zou dit ‘verzet’, dat slechts gewag maakte van schrijffouten en verder geen inhoudelijkheid bevatte,  alsdan hoogstens als een ‘verzet op nader aan te voeren gronden’ gekwalificeerd kunnen worden. De Advocatenwet kent deze figuur echter niet.

5.12 Voor zover klagers hebben betoogd dat de voorzittersbeslissingen van 25 september 2015 inzake [voormalig kantoorgenoten verweerster] nog steeds fouten bevatten, overweegt de raad als volgt. De door klagers geconstateerde fouten zijn genoegzaam hersteld bij de herstelbeslissingen van 7 oktober 2015. Dat deze herstelbeslissingen thans nog steeds fouten bevatten, is de raad niet gebleken. De aanduiding dat [voormalig kantoorgenoot verweerster] ‘voorheen advocaat te Rotterdam’ was, is niet misleidend en geeft – anders dan klagers veronderstellen – de feitelijke situatie (los van de reden daarvoor)  juist weer.

5.13 Ten overvloede merkt de raad op dat, anders dan klagers lijken te veronderstellen, de herstelbeslissingen van 7 oktober 2015 wel degelijk door de plaatsvervangend voorzitter zijn genomen. Zij zijn door de griffier ondertekend mede namens de plaatsvervangend voorzitter. De brief van 20 oktober 2015 is eveneens door de griffier ondertekend namens de plaatsvervangend voorzitter.

5.14 De raad concludeert, gezien het hiervoor overwogene, alsmede nu gesteld noch gebleken is van anderszins een verschoonbare termijnoverschrijding, dat het verzet te laat is ingesteld, hetgeen voor rekening van klagers blijft.

5.15 Het door klagers ingestelde verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 25 september 2015 is derhalve niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart klagers niet-ontvankelijk in het verzet.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd,

T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2016.

 

Griffier Voorzitter 

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2016 verzonden.