Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-06-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:156

Zaaknummer

15-357/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder heeft erkend dat hij bepaalde zaken niet schriftelijk heeft vastgelegd. Alles overziend is de raad van oordeel dat het wenselijker ware geweest indien verweerder zorgvuldiger had vastgelegd dat en waarom hij niet op bepaalde verzoeken van klagers inging, alsmede wat hij precies met klagers had besproken. Doorslaggevend voor de beoordeling acht de raad echter de omstandigheid dat verweerder voor zijn informatievoorziening volledig afhankelijk was van klagers en dat zij verweerder, door hem niet de benodigde informatie te verstrekken, niet in de gelegenheid hebben gesteld hen op een juiste wijze bij te staan. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen aan de zijde van verweerder is, in de gegeven omstandigheden, geen sprake. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 juni 2016

in de zaak 15-357/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager sub 1

klaagster sub 2

tegen:    

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail van 3 januari 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: ‘de deken’) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 augustus 2015 met kenmerk R 2015/66 edl, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 april 2016 in aanwezigheid van verweerder. Klagers zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, met bericht van verhindering. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager sub 1 (hierna: ‘klager’) is door het Juridisch Loket op 17 januari 2014 doorverwezen naar verweerder, in verband met een geschil met het college van burgemeester en wethouders over de beslagvrije voet.

2.2 Klager had reeds een procedure aangespannen bij de sector bestuursrecht van de Rechtbank Rotterdam.

2.3 Verweerder heeft klager bij brief van 23 januari 2014 als volgt bericht:

“Inmiddels heb ik het dossier nader bestudeerd. De beslagvrije voet is vastgesteld ergens rond maart 2013. Inmiddels is uw financiële situatie gewijzigd. U leeft feitelijk niet meer samen met uw partner. Er zijn steeds wisselende adressen en ook is het inkomen van uw partner gedaald. Ik adviseer u de feitelijke nieuwe situatie door te geven aan de gemeente en ik adviseer u voorts de gemeente te verzoeken een nieuwe beslagvrije voet vast te stellen. De beslagvrije voet moet zich steeds aanpassen aan de feitelijke situatie. Zo uw kosten verhogen of verlagen, moet hiermee rekening worden gehouden. Ik adviseer u derhalve zeer dringend uw huidige situatie exact uit te leggen, en voor te leggen aan de gemeente. Ik verzoek u dringend te verzoeken om de vaststelling van een nieuwe beslagvrije voet.”

2.4 Bij brief van 30 januari 2014 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“De zitting wordt gehouden op 18 februari a.s. (…). De beslagvrije voet wordt vastgesteld op basis van een financiële situatie zoals die op dat moment is. Ik begrijp van u dat uw financiële situatie is gewijzigd omdat uw partner geen inkomen meer heeft. Kunt u mij thans exact aangeven wat uw inkomen is, wat het inkomen van uw partner is, en welk bedrag u aan huur verschuldigd bent. Zo u dit bedrag aangeeft, en hiervan bewijsstukken zijn, kan dit aan de rechter getoond worden. Mogelijk dat alsdan alsnog een nieuwe beslagvrije voet kan worden vastgesteld.”

2.5 Vervolgens heeft verweerder klager op 25 februari 2014 schriftelijk het volgende bericht:

“U verzocht mij werkzaamheden te verrichten met betrekking tot aanpassing van de beslagvrije voet. U maakte duidelijk dat bij het UWV teveel wordt ingehouden. Ik wil terzake alleen werkzaamheden verrichten indien een bestendige situatie bestaat. (…) Ik wil alleen werkzaamheden terzake beslagvrije voet verrichten, indien u een definitieve keuze maakt voor een verblijfplaats. Als u steeds ergens anders woont, is het niet mogelijk SoZaWe duidelijke informatie te verstrekken. Ik wacht thans de uitspraak van de rechtbank af. Zodra u in Nederland bent en zodra u zich bij mij meldt en zodra u mij meldt dat er een bestendige situatie is, zal ik trachten bij de gemeente te bemiddelen, opdat de juiste beslagvrije voet wordt vastgesteld.”

2.6 Op 6 maart 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam het door klager ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2.7 Op 11 maart 2014 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) Uw problemen zijn echter alleen op te lossen, indien er een enigszins bestendige situatie is opgetreden. Dit laatste is niet het geval. U verhuist van hot naar her en er doet zich steeds een nieuwe andere financiële situatie voor. Het is dan niet goed mogelijk voor u zinvolle procedures aan te spannen. (…) U moet gewoon aan de gemeente uitleggen wat uw feitelijke huidige situatie is en de gemeente stelt dan een beslagvrije voet vast. (…)”

2.8 Klager heeft verweerder op 12 maart 2014 per e-mail als volgt bericht:

“(…) ik vraag niet meer dan dat u bij het kantongerecht van Rotterdam een berekening van de beslagvrije voet, door de rechter laat bepalen, (…) Ik wacht deze week af, of ik überhaupt antwoord krijg van u, anders zal ik een officiële klacht jegens u bij de orde van advocaten indienen (…)”

2.9 Verweerder heeft klager bij e-mail van 14 maart 2014 het volgende bericht:

“(…) Ik lees in uw brief van 12 maart dat u een klacht tegen mij wilt indienen indien ik niet alsnog werkzaamheden voor u wil verrichten. Ik begrijp uw standpunt niet goed. U scheldt mij de hele tijd uit, maar u wilt toch dat ik voor u blijf werken. (…) Ik blijf bij mijn standpunt, ingenomen in de brief van 11 maart. Ik adviseer u naar Nederland terug te keren, en een stabiele situatie op te bouwen. Ik adviseer u in overleg te treden met de Sociale Dienst teneinde een op uw situatie geënte beslagvrije voet te laten vaststellen. (…) Als u er niet uitkomt, adviseer ik u naar een advocaat te gaan. Ik zal alsdan mijn ministerie niet verlenen. Omdat u mij steeds heeft uitgescholden, is er tussen ons geen vertrouwensrelatie. (…)”

2.10 Bij e-mail van 18 maart 2014 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) Ik erken dat ik er niet in geslaagd ben u op het juiste spoort te zetten. Het juiste spoor houdt in dat u een bestendige, stabiele situatie moet creëren op grond waarvan een beslagvrije voet kan worden vastgesteld. (…)”

2.11 Klager heeft bij e-mail van 19 maart 2014 als volgt gereageerd:

“Geachte [verweerder], u heeft gelijk,ik had beter naar u kunnen luisteren,dan was het conflict met de gemeente misschien al WEL opgelost! (…) maar [verweerder] ik wil helemaal tegen u GEEN klacht indienen ! (….) Ik hoop dat u alsnog deze beslagvrije voet aanpassing aan wil vragen bij de gemeente (…)”

2.12 Op 4 april 2014 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“(…) Ik sluit het dossier definitief. U verzocht mij op zo kort mogelijke termijn nieuwe werkzaamheden te verrichten, in die zin dat ik een nieuwe procedure bij de kantonrechter aanspan, opdat uw beslagvrije voet wordt vastgesteld. Ik zal deze werkzaamheden niet verrichten.  (…)”

2.13 Bij e-mail van 4 december 2014 heeft klager verweerder bericht:

“Hiermede wil ik u informeren dat wij de klacht over uw handelswijze alsnog bij de orde van advocaten hebben neergelegd.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij tijdens het eerste gesprek niet heeft geïnformeerd naar de inhoud van de zaak en klagers niet in de gelegenheid heeft gesteld hun zaak uit te leggen. Klagers hadden het idee dat verweerder enkel geïnteresseerd was in het maken van een kopie van hun paspoorten en het verkrijgen van een toevoeging voor de zaak;

b) klagers zelf de gemeente dienden aan te schrijven in verband met de aanpassing van de beslagvrije voet, ondanks het feit dat zij eerdere correspondentie aan verweerder hadden overgelegd waaruit bleek dat dit geen enkel resultaat had. Klagers hadden verweerder juist benaderd om dit voor hen te doen;

c) hij nooit heeft aangegeven dat de (door klager zelf aangespannen) procedure  zinloos was.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt dat hij zijn best heeft gedaan voor klagers. Hij vindt zijn aanpak van de zaak volledig juist. Hij heeft klagers herhaaldelijk geadviseerd dat zij een bestendige situatie moesten creëren en dat zij duidelijk moesten maken wat hun inkomen was, zodat de gemeente het correcte bedrag kon bepalen. Aan dit advies werd door klagers echter geen uitvoering gegeven. 

4.2 Klagers hebben steeds aangegeven dat zij geen klacht tegen verweerder zouden indienen, als hij maar bereid was een nieuwe zaak voor hen aan te spannen. Hiertoe was verweerder niet bereid. Als gevolg daarvan hebben klagers een klacht tegen hem ingediend.

4.3 Voor het overige zal op het verweer van verweerder hierna waar nodig worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat in dat kader heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is.

5.3 Een advocaat is daarnaast gehouden zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dient, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

Ad klachtonderdeel a)

5.4 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is niet komen vast te staan dat verweerder tijdens het eerste gesprek niet heeft geïnformeerd naar de inhoud van de zaak, hij klagers niet in de gelegenheid heeft gesteld hun zaak uit te leggen en dat hij enkel geïnteresseerd was in het maken van een kopie van hun paspoorten en het verkrijgen van een toevoeging voor de zaak. 

5.5 Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen b en c)

5.6 Verweerder heeft bevestigd dat klagers hem hebben gevraagd de gemeente te benaderen. Verweerder heeft geen uitvoering gegeven aan dit verzoek omdat klagers geen bestendige situatie creëerden. Hij vindt niet dat het zijn taak was om schriftelijk vast te leggen dat klagers hem hadden verzocht de gemeente te benaderen en wat hij daarover heeft geadviseerd.

5.7 Voorts heeft verweerder gesteld dat hij klagers erop heeft gewezen dat de door klager aangespannen procedure vermoedelijk zinloos was. Verweerder heeft erkend dat hij dit evenmin schriftelijk heeft vastgelegd.

5.8 Vaststaat dat verweerder klagers er meermalen schriftelijk op heeft gewezen dat het van belang was een bestendige situatie te creëren en de gemeente te informeren over hun feitelijke financiële- en woonsituatie. Verweerder heeft gesteld dat hij de benodigde informatie nimmer van klagers heeft ontvangen. Klagers hebben de juistheid van deze stelling niet betwist.

5.9 Alles overziend is de raad van oordeel dat het wenselijker ware geweest indien verweerder zorgvuldiger had vastgelegd dat en waarom hij niet op bepaalde verzoeken van klagers inging, alsmede wat hij precies met klagers had besproken. Doorslaggevend voor de beoordeling acht de raad echter de omstandigheid dat verweerder voor zijn informatievoorziening volledig afhankelijk was van klagers en dat zij verweerder, door hem niet de benodigde informatie te verstrekken, niet in de gelegenheid hebben gesteld hen op een juiste wijze bij te staan.

5.10 Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen aan de zijde van verweerder is, in de gegeven omstandigheden, geen sprake.

5.11 Ten overvloede merkt de raad op dat van verweerder, gelet op de houding van klager(s), in redelijkheid niet kon worden verlangd dat hij desondanks in een nieuwe procedure werkzaamheden voor klager(s) zou verrichten.

5.12 Bovenstaande brengt mee dat de klacht in haar geheel ongegrond is. 

BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd,

T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2016.

 

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2016  verzonden.