Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:160
Zaaknummer
15-686/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De plaatsvervangend voorzitter heeft geoordeeld dat klager bij de door hem ingediende klacht geen rechtstreeks belang heeft. Klager heeft in het verzet weliswaar gesteld dat verweerder feitelijk zijn advocaat was, maar verweerder heeft dit betwist. De raad is van oordeel dat klager zijn stelling onvoldoende nader heeft onderbouwd althans geconcretiseerd, zodat de juistheid daarvan niet kan worden vastgesteld. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 4 juli 2016 van de Raad van Discipline
in het ressort Den Haag
in de zaak 15-686/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 19 januari 2016 van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline inzake de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 juni 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: ‘de deken’) een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief van 11 december 2015 met kenmerk R 2015/113 ml aan de raad, door de raad ontvangen op 14 december 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 19 januari 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 20 januari 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 11 februari 2016, door de raad ontvangen op 16 februari 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 9 mei 2016 van de raad in aanwezigheid van klager. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 11 februari 2016 van klager.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Klager heeft een onderneming verkocht aan de heer A. De heer A. heeft klager een gedeelte van het verschuldigde bedrag betaald, waarna voor klager voor het verschil nog een vordering op A. resteerde. Vervolgens is deze vordering gecedeerd aan de heer O.
2.2 De afspraak tussen klager en de heer O. was dat zij na het incasseren van deze vordering, ieder de helft van de opbrengst zouden krijgen.
2.3 Verweerder is, als advocaat van de heer O., een procedure gestart tegen de heer A. De rechtbank Amsterdam heeft de vordering bij vonnis van
24 juli 2013 toegewezen. Dit betekent dat de heer A. het openstaande geldbedrag aan de heer O. moet betalen.
2.4 Het vonnis van de Rechtbank Amsterdam is vervolgens overgedragen aan meerdere deurwaarders teneinde het vonnis te executeren. De deurwaarders is gebleken dat er ten aanzien van de heer A. geen mogelijkheden waren om beslag te leggen en dat er evenmin verhaalsmogelijkheden waren.
2.5 Doordat de heer A. niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, heeft noch klager noch de heer O. geld ontvangen.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a) er niet voor heeft gezorgd dat klager (een deel van) het bedrag heeft gekregen waar hij op grond van de afspraak met de heer O. recht op had;
b) na ontvangst van het vonnis de zaak niet serieus heeft genomen, omdat de heer A. en verweerder het geschil samen in de moskee hebben opgelost;
c) heeft nagelaten een klacht tegen de deurwaarder(s) in te dienen.
3.2 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Ter zitting heeft klager aangevoerd dat verweerder op papier weliswaar niet de advocaat van klager was, maar dat hij in werkelijkheid wel degelijk als klagers advocaat optrad.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De voorzitter heeft in haar beslissing van 19 januari 2016 geoordeeld dat klager bij de door hem ingediende klacht geen rechtstreeks belang heeft.
5.2 Klager heeft in het verzet weliswaar gesteld dat verweerder feitelijk zijn advocaat was, maar verweerder heeft dit betwist. De raad is van oordeel dat klager zijn stelling onvoldoende nader heeft onderbouwd althans geconcretiseerd, zodat de juistheid daarvan niet kan worden vastgesteld.
5.3 Gelet op bovenstaande is de raad van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
5.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016 verzonden.