Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:105
Zaaknummer
15-488
Inhoudsindicatie
Volgens klager had verweerder op zich genomen om klagers belangen in een procedure in Oostenrijk te behartigen en is verweerder in die belangenbehartiging tekort geschoten. Dat eerste is niet komen vast te staan. Verweerder heeft er juist steeds bij klager op aangedrongen dat hij zich door een Oostenrijkse advocaat zou laten vertegenwoordigen. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 4 april 2016
in de zaak 15-488
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad gedateerd 22 oktober 2015 met kenmerk x, door de raad ontvangen op 22 oktober 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2016 in aanwezigheid van zowel klager, bijgestaan door mr. [S], als de gemachtigde van verweerder, mr. [T]. Verweerder zelf is wegens ziekte niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier
- de in het dekendossier ontbrekende memorie van grieven van klager van 12 mei 2015 in de procedure tegen verweerder en de maatschap waar verweerder deel van uitmaakt
- de brief van mr. [S] d.d. 25 november 2015 aan de raad met bijlage.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder trad sinds 2001/2002 op als advocaat van klager in verschillende zakelijke aangelegenheden.
2.3 Klager heeft in 2002 samen met zijn toenmalige zakenpartner [G] geïnvesteerd in een onroerend goed project in Oostenrijk, een vakantiepark. De betrokken architect was [Z].
2.4 Tijdens de uitvoering van het project zijn diverse malen geschillen ontstaan tussen klager en [G] enerzijds en [Z], [R] (hierna: [R]) en [B] (hierna: de bank) anderzijds. Klager en [G] werden daarin aanvankelijk bijgestaan door de Oostenrijkse advocaat dr. O.
2.5 In 2005 heeft O zijn werkzaamheden voor klager en [G] gestaakt. Vanwege onderlinge verschillen hebben zij toen ieder een eigen advocaat gezocht. Verweerder is klager daarbij behulpzaam geweest en heeft bij brief d.d. 31 augustus 2005 aan dr. [A] verzocht om klager ‘met betrekking tot twee zittingen en tijdens alles wat daartoe procesmatig verder behoort’ te vertegenwoordigen. [A] is op dat verzoek ingegaan. [G] heeft als advocaat dr. [M] ingeschakeld.
2.6 [A] heeft klager op 25 oktober 2005 bericht over de voor klager ongunstige afloop van de procedure tegen de bank. Klager heeft deze brief voorgelegd aan verweerder die daarop bij brief d.d. 9 november 2005 aan [A] heeft gevraagd hoe hoog deze de kans schatte op een succesvol hoger beroep. [A] heeft daarop aan verweerder geantwoord dat de kans zo goed als nihil was.
2.7 [Z] is op enig moment een procedure tegen klager en [G] gestart. De vordering tegen klager is aanvankelijk bij verstek toegewezen. [A] meldt bij fax van 16 februari 2007 aan verweerder dat hij geen opdracht tot vertegenwoordiging heeft en dat hij opheldering verzoekt. Na overleg met verweerder heeft [A] het verstek gezuiverd en zich in de procedure tegen [Z] als advocaat van klager gesteld.
2.8 Bij brief d.d. 5 juli 2007 heeft [A] verweerder op de hoogte gebracht van de stand van zaken in de gerechtelijke procedures tussen klager (en [G]) en [Z] en [R] en verweerder verzocht het standpunt van klager te verkrijgen in de zaak [R] ten aanzien van de daarin aangeboden schikking.
2.9 Op 3 september 2007 hebben klager en [G] een compromis gesloten in verband met diverse gerechtelijke procedures tussen hen en derden, alsmede in verband met een tussen hen bestaand geschil over twee boten die zij samen hadden gekocht en samen zouden gebruiken. Hier relevant is het volgende citaat: ‘[G] zal de lopende rechtszaak [R] en [Z] verder begeleiden, het staat dhr. [klager] vrij om zich te laten vertegenwoordigen op zittingen via dhr. [M]. Rekeningen betreffende dhr. [M] komen dhr. [G] toe.’
2.10 Het compromis is op 5 september 2007 “ter info” aan verweerder toegefaxt.
2.11 Bij brief d.d. 19 september 2007 heeft verweerder in verband met dat compromis aan klager geschreven dat de ondertekende vaststellingsovereenkomst van zeer grote waarde is. Hij raadt klager aan die overeenkomst zeer zorgvuldig te bewaren. Die brief verwijst naar een bijgevoegde conceptbrief voor [A] met verzoek aan klager daarop te reageren. Een in de civiele procedure met klager door verweerder als deze bijlage/conceptbrief overgelegd stuk houdt in: ‘Mijn cliënt […] en de heer [G] hebben onderling de navolgende afspraken gemaakt; heer [G] zal de zaken met betrekking tot […., ….] en [Z] afhandelen. Desondanks verzoek ik u de heer [klager] vooralsnog processueel te vertegenwoordigen, in bovengenoemde zaken.’
2.12 Bij brief d.d. 25 oktober 2007 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven: ‘hoe met de inbreng van de heer [A] om te gaan, nu de heer [G] het voortouw neemt.’
2.13 Op 21 november 2007 heeft verweerder aan [A], met kopie aan klager, het volgende geschreven: ‘De heren [G] en [klager] zijn met elkaar overeengekomen dat de heer [G] vanaf dit moment een leidende rol zal spelen met betrekking tot alle in Oostenrijk lopende processen. Volgens mijn informatie betekent dit dat u uw activiteiten als advocaat in Oostenrijk inzake deze kunt beëindigen, met uitzondering van de kwestie inzake het rendement….’
2.14 [A] heeft daarop bij brief d.d. 28 november 2007 geantwoord: ‘… en dat ik er kennis van heb genomen dat ik geen diensten meer hoef te verrichten voor [klager]. Het opzeggen van mijn volmacht geldt voor alle rechtszaken, zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk. Omdat tijdens processen voor de rechtbank van Salzburg vertegenwoordiging van een advocaat verplicht is, dient [klager] zich derhalve te laten vertegenwoordigen door een andere advocaat van zijn keuze. (…) Binnen enkele dagen zal ik u een overzicht geven van de nog openstaande kosten van mijn kantoor.’
2.15 Bij brief van 28 januari 2008 heeft [A] aan verweerder zijn einddeclaratie met betrekking tot zijn werkzaamheden voor klager gestuurd.
2.16 Bij brief d.d. 18 februari 2008 heeft [A] rechtstreeks aan klager het volgende geschreven: “Wanneer ik uw mail van 16 februari 2008 goed heb begrepen deelde u me hierin mede dat u reeds tweemaal een honorariumbedrag hebt overgemaakt […]. Deze bedragen zijn inbegrepen in mijn afrekening van 28 januari 2008, waarbij een overzicht werd gegeven van in totaal vier betalingen door u. (…) In de bijlage vindt u ter kennisname een overzicht van de zittingen waarvoor ik inmiddels een oproep heb gehad (…). Nogmaals wil ik u erop wijzen dat u verplicht bent zich door een Oostenrijkse advocaat van uw keuze te laten vertegenwoordigen.” [A] heeft van die brief per fax van 18 februari 2008 een kopie aan verweerder gezonden. Verweerder heeft deze doorgestuurd aan klager bij brief d.d. 26 februari 2008 waarbij hij onder meer onder de aandacht van klager brengt dat [A] hem erop wijst dat in Oostenrijk vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is en dat hij aldus voor vertegenwoordiging in rechte dient te zorgen.
2.17 [A] heeft bij brief d.d. 30 april 2008 aan klager bericht over de voortgang in de procedure tussen [G] en klager enerzijds en [Z] anderzijds: “Zoals u kunt lezen [….] wordt mij nu nadrukkelijk verzocht de volmacht over te leggen die u mij inzake deze kwestie zou moeten verstrekken. Daar u de verlangde volmacht juist heeft ingetrokken, kan ik niet aan het verzoek van de rechtbank voldoen en dient u een advocaat van eigen keuze opdracht te geven u te vertegenwoordigen in deze zaak.”
Verweerder heeft klager bij brief d.d. 23 mei 2008 op laatstgenoemde brief van [A] geattendeerd: “Volgens uw informatie is [G] nog immer aan het ‘nadenken’ over het al dan niet treffen van een schikking. Dit houdt niet in dat u de brief van 30 april 2008 van [A] zomaar naast u neer kunt leggen. […] “
2.18 Toen in de zaak [Z] een datum mondelinge behandeling was bepaald, zijnde 7 januari 2009, heeft verweerder bij brief d.d. 23 december 2008 aan [A] verzocht daarbij te zijn. [A] heeft op 5 januari 2009 aan verweerder geantwoord dat nu zijn volmacht was ingetrokken hij niet bij de behandeling op 7 januari 2009 aanwezig zou zijn. Hij schrijft verder: “Het zou bovendien doelmatig zijn geweest indien [klager] op grond van de bestaande vertegenwoordigingsplicht een andere advocaat in de arm had genomen om zich te laten vertegenwoordigen.”
2.19 Bij tussenvonnis van 17 april 2009 is in de zaak tegen [Z] beslist dat klager en [G] (hoofdelijk) betalingsplichtig jegens [Z] zijn. [A] heeft dit vonnis bij brief d.d. 30 april 2009 aan klager toegezonden, met c.c. aan verweerder. [A] schrijft in die brief: “De heer [G] en u kunnen tegen dit oordeel binnen vier weken beroep aantekenen (…). Ik wil u hierbij nogmaals wijzen op de aanwijzing die ik u al enkele malen eerder heb gegeven, namelijk dat tijdens dit concrete proces de vertegenwoordiging middels een advocaat verplicht is, (…).
2.20 [G] heeft op 11 mei 2009 per mail aan klager, met c.c. aan verweerder, laten weten dat de kosten van in beroep gaan € 7.731,87 bedragen (de eerste kosten van het gerecht en het beroepschrift). [G] is in hoger beroep gegaan, klager niet.
2.21 Het hoger beroep van [G] is geslaagd, de vorderingen jegens hem zijn afgewezen. Klager is bij vonnis van 24 januari 2012 veroordeeld tot betaling van de gehele schadeclaim van [Z].
2.22 Klager heeft verweerder bij brief d.d. 29 maart 2013 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt geleden te hebben als gevolg van door verweerder gemaakte beroepsfouten waardoor hij volgens klager de procedure tegen [Z] heeft verloren. In de daarover door klager tegen verweerder bij de rechtbank Gelderland aanhangig gemaakte procedure is op 3 september 2014 uitspraak gedaan en zijn klagers vorderingen afgewezen. Klager heeft appel ingesteld.
2.23 In het vonnis overweegt de rechtbank onder 4.10 dat niet is komen vast te staan dat klager aan verweerder opdracht heeft gegeven om zijn belangen in de Oostenrijkse procedure tegen [Z] te behartigen. Klager heeft volgens de rechtbank ook niet uit de gedragingen en uitlatingen van verweerder mogen afleiden dat zulks wel het geval was.
Onder 4.12 overweegt de rechtbank dat verweerder in de procedure tegen [Z] slechts als schaduwbode is opgetreden en dat hij klager er meer dan eens op heeft gewezen dat hij na de onttrekking door [A] zorg diende te dragen voor een nieuwe advocaat. Daarmee heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende van zijn taak gekweten, nu ook gesteld noch gebleken is dat klager aan verweerder de opdracht heeft gegeven een nieuwe advocaat voor hem te vinden.
2.24 Bij brief van 5 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) klager niet nadrukkelijk heeft gewaarschuwd dat deze, door niet in de procedure in Oostenrijk te zijn vertegenwoordigd, groot gevaar liep de procedure te verliezen en de wederpartij vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid het gehele bedrag bij klager kon vorderen. Klager had zich met ál zijn problemen bij verweerder gemeld, met het verzoek zijn belangen te behartigen.
b) in strijd met de gedragsregels, in het bijzonder gedragsregel 30, in de tegen hem door klager aanhangig gemaakte procedure heeft verklaard dat hij in de procedure in Oostenrijk niet als klagers advocaat heeft gefungeerd, klager daarbij niet heeft geadviseerd maar slechts als schaduwbode en als doorgeefluik heeft gefungeerd voor correspondentie van de Oostenrijkse advocaat.
c) klager zonder een Oostenrijkse advocaat naar een zitting in Oostenrijk heeft laten gaan, zonder klager op de schadelijke gevolgen van die handelwijze te wijzen.
d) toen klager hem met tekortkomingen in de belangenbehartiging confronteerde, een beroep heeft gedaan op de opdracht (in engere zin) door te stellen dat hij geen opdracht had om klagers belangen in de Oostenrijkse procedure te behartigen, en heeft gesteld dat hij geen verstand van Oostenrijks recht had en daarom klager niet heeft kunnen adviseren om al dan niet in beroep te gaan. Een advocaat dient het belang van cliënt in ruime zin te behartigen.
e) hoewel hij wist dat er een verplichte procesvertegenwoordiging noodzakelijk was, toch klager heeft aangeraden de procesvolmacht van de Oostenrijkse advocaat in te trekken, die volmacht vervolgens daadwerkelijk heeft ingetrokken en vervolgens zelf vanuit Nederland als advocaat is blijven adviseren hoewel hij bij het door hemzelf gestelde gebrek aan kennis van het Oostenrijks recht naar een andere, Oostenrijkse advocaat had moeten verwijzen. Ook in andere in Oostenrijk spelende zaken waarin verweerder klager bijstond heeft verweerder niet verwezen naar Oostenrijkse advocaten maar heeft hij het bij klager doen voorkomen dat hij op het gebied van Oostenrijks recht vakkundig was.
f) klager heeft misleid door pas achteraf te stellen dat hij geen verstand heeft van Oostenrijks recht.
g) klager niet uitdrukkelijk en schriftelijk heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet in beroep gaan tegen het Oostenrijks tussenvonnis, terwijl verweerder via de voormalige advocaat in Oostenrijk kennis droeg van dit vonnis, door deze advocaat daarvoor was gewaarschuwd, en wist van de fatale termijn waarbinnen beroep diende te worden aangetekend. Door niet in beroep te gaan kwam de aansprakelijkheid van klager in rechte vast te staan.
h) klager ook niet heeft aangeraden in dit verband advies in te winnen bij een Oostenrijkse advocaat. In latere correspondentie met klagers advocaat gaf verweerder toe geen kennis te hebben van het Oostenrijkse procesrecht en bleek dat hij dacht dat nog tegen het eindvonnis beroep mogelijk zou zijn. Verweerder heeft aldus ook in strijd gehandeld met regel 39 juncto regel 3.1.3 van de gedragscode voor Europese advocaten, welke inhouden dat de advocaat geen zaken op zich neemt waarvan hij weet dat hij niet de benodigde bekwaamheid bezit.
i) tussen hem en klager gemaakte belangrijke afspraken en gevolgen niet schriftelijk heeft vastgelegd, zodat regel 8 van de gedragsregels is geschonden. In het bijzonder heeft verweerder de opdracht en uitsluiting en beperking daarvan niet schriftelijk vastgelegd.
j) klager heeft bijgestaan bij de totstandkoming van een compromis tussen klager en [G], maar klager niet heeft gewaarschuwd voor de (uiteindelijke) gevolgen van het ondertekenen van dit compromis. Verweerder is ermee akkoord gegaan dat [G] “het voortouw nam” en heeft de Oostenrijkse advocaat geïnstrueerd niet meer voor klager op te treden. Zo heeft klager kunnen gaan denken dat hij geen Oostenrijkse advocaat meer nodig had en dat verweerder de Oostenrijkse zaak voor klager kon blijven volgen.
k) klager niet heeft gewaarschuwd voor de verstrekkende gevolgen van het intrekken van de procesvolmacht van de Oostenrijkse advocaat c.q. zulks niet schriftelijk heeft vastgelegd, terwijl verweerder wel als klagers advocaat is blijven optreden.
l) Meerdere beroepsfouten heeft gemaakt en deze niet aan klager heeft gemeld. Dat levert strijd op met regel 11 van de gedragsregels.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist dat hij van klager opdracht heeft gekregen dan wel aanvaard om zijn belangen in Oostenrijk te behartigen. Een dergelijke opdracht valt niet uit de correspondentie, overige documenten en/of telefoongesprekken af te leiden.
4.2 Het is onjuist dat verweerder klager bij diverse andere Oostenrijkse procedures en problemen heeft bijgestaan en/of inhoudelijk van advies heeft gediend.
4.3 Het is klager geweest die eerder in de procedure tegen [Z] [A] heeft ingeschakeld en gemachtigd.
4.4 Verweerder heeft de correspondentie van O zonder inhoudelijke toelichting aan klager doorgestuurd. De inhoudelijke adviezen werden uitsluitend door Oostenrijkse advocaten gegeven. Klager wist dat hij geen verstand had van Oostenrijks recht. Klager heeft op eigen initiatief en zonder overleg met hem onderzoek gedaan naar de kosten van beroep in Oostenrijk.
4.5 Omdat hij advocaat is heeft verweerder zijn brieven als advocaat ondertekend. Voor zover hij klager als cliënt heeft aangeduid wijst hij erop dat hij klagers belangen in andere zaken in Nederland behartigde.
4.6 De overeenkomst tussen klager en [G] van 3 september 2007 is door hen zelf opgesteld. Gezien het taalgebruik is duidelijk dat daar geen jurist aan te pas is gekomen. Die overeenkomst week af van een eerder door verweerder opgestelde vaststellingsovereenkomst.
4.7 Zoals blijkt uit de conceptbrief van 19 september 2007 voor [A] heeft verweerder klager ervan proberen te overtuigen om [A] zijn belangen in Oostenrijk te laten blijven vertegenwoordigen. Klager heeft de ontvangst van die brief pas in de beroepsfase in de beroepsaansprakelijkheidsprocedure op onaannemelijke wijze bestreden. Hij heeft klager herhaaldelijk gewezen op de verplichte procesvertegenwoordiging en de mogelijke schadelijke gevolgen van het niet hebben van een Oostenrijkse advocaat. Desondanks heeft klager zelf, uit kostenoverwegingen, besloten de opdracht aan [A] in te trekken.
4.8 Klager heeft al voordat het tussenvonnis was gewezen, zonder overleg met verweerder, besloten geen gebruik meer te maken van de diensten van [A]. Klager ging er van uit dat het beroep geen kans van slagen zou hebben en dat partijen er in der minne uit zouden willen komen. Verweerder was niet op de hoogte van de risico’s voor klager als hij geen beroep zou instellen en kon hem in dat verband niet adviseren.
4.9 Verweerder betwist de rechtbank onjuist te hebben voorgelicht.
5 BEOORDELING
5.0 De raad neemt het volgende tot uitgangspunt voor de beoordeling van de onderscheiden klachtonderdelen.
Tussen klager en verweerder bestond al vele jaren een relatie waarbinnen verweerder in verschillende zakelijke kwesties aan klager bijstand en advies verleende. Hoofdregel is dat de advocaat door schriftelijke vastlegging dient te waken voor misverstanden, zodat het ontbreken van een opdrachtbevestiging tegen hem kan werken als het aankomt op de vraag wat de precieze inhoud van een opdracht was. In een voortdurende relatie kan niet worden verlangd dat steeds voor elk optreden in een afzonderlijke kwestie een afzonderlijke opdrachtbevestiging wordt gemaakt. Bovendien is hier de vraag óf er een opdracht was. Er is geen regel die voorschrijft dat de advocaat uitdrukkelijk beschrijft wat niet zijn opdracht is. Dat zou anders kunnen zijn wanneer vaststond dat, zoals klager stelt, verweerder voor hem de alomvattende opdracht op zich had genomen om “de belangen van klager in Oostenrijk” te behartigen. Dit laatste is echter, gelet op de betwisting door verweerder, onvoldoende onderbouwd en dus niet komen vast te staan.
De raad gaat voorts uit van de tussen [G] en klager zelf op 13 september 2007 gesloten vaststellingsovereenkomst waarbij voor de procedure tegen [Z] is overeengekomen dat [G] de lopende rechtszaak verder zou begeleiden, dat het klager vrij stond om zich op zittingen te laten vertegenwoordigen via dhr. [M], en dat rekeningen betreffende de heer [M] de heer [G] toekomen. Naar het oordeel van de raad kan dit niet anders worden uitgelegd dan dat [G] de regie had in die procedure en dat klager niet alleen een eigen mogelijkheid maar ook verantwoordelijkheid behield om zich te laten vertegenwoordigen Gezien de aard en de beperkte omvang van de correspondentie van verweerder lag die verantwoordelijkheid kennelijk niet bij verweerder. Zijn rol is beperkt gebleven tot een passieve, tot, zoals de rechtbank in het vonnis van 3 september 2014 heeft overwogen, die van schaduwbode. (vgl. r.o. 4.12).
Evenals de rechtbank is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat klager aan verweerder de opdracht heeft gegeven om zijn belangen in de procedure tegen [Z] te behartigen. (vgl. r.o. 4.10)
ad klachtonderdeel a en b)
5.1 Verweerder én [A] hebben klager bij herhaling gewaarschuwd dat voor de behartiging van zijn belangen in de procedure tegen [Z] vertegenwoordiging door een Oostenrijkse advocaat een vereiste was. Het was niet de taak van verweerder om klager daarnaast nog eens nadrukkelijk te waarschuwen dat deze, door niet in de procedure in Oostenrijk te zijn vertegenwoordigd, groot gevaar liep de procedure te verliezen en dat de wederpartij vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid het gehele bedrag bij klager kon vorderen. Dat zou wellicht op zijn plaats zijn geweest bij een inhoudelijke advisering maar dat verweerder die op zich genomen is nu juist niet komen vast te staan.
Niet is gebleken dat verweerder in de door klager tegen hem bij de rechtbank Gelderland aanhangig gemaakte procedure in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij in de procedure in Oostenrijk niet als klagers advocaat heeft gefungeerd, klager daarbij niet heeft geadviseerd maar slechts als schaduwbode en als doorgeefluik heeft gefungeerd voor correspondentie van de Oostenrijkse advocaat. Zoals hiervoor onder 5.0 is overwogen is de raad juist tot het oordeel gekomen dat dat uitgangspunt moet zijn voor de beoordeling van de afzonderlijke klachten.
ad klachtonderdeel c en d)
5.2 Het is klagers eigen keuze geweest om zich, ondanks de herhaalde schriftelijke waarschuwingen van [A] en verweerder, niet verder in de procedure te laten vertegenwoordigen dan wel te vertrouwen op de door [G] gevoerde regie. Dat klager alleen naar de zitting in Oostenrijk is gegaan kan verweerder niet verweten worden. Ook dat is klagers eigen keuze geweest. Uit niets blijkt dat hij verweerder een verdergaande inhoudelijke rol heeft toegekend, noch dat verweerder die rol – eigener beweging of in opdracht - op zich heeft genomen. Dat verweerder zich heeft beroepen op een gebrek aan kennis van het Oostenrijks recht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij klager niet heeft kúnnen adviseren is daarmee in overeenstemming.
ad klachtonderdeel e en f)
5.3 Niet is gebleken dat verweerder klager heeft aangeraden de procesvolmacht in te trekken. Blijkens de conceptbrief voor [A] die als bijlage bij verweerders brief van 19 september 2007 aan klager was gevoegd heeft verweerder juist aan klager willen voorstellen dat [A] klager zou blijven vertegenwoordigen. De raad acht het onaannemelijk dat klager deze bijlage niet zou hebben ontvangen. De raad is het met verweerder eens dat klager in dat geval toch navraag bij verweerder naar die bijlage zou hebben moeten doen, nu klager wel de ontvangst van de begeleidende brief erkent, waarin naar het concept wordt verwezen.
5.4 Overigens zou ook wanneer klager de conceptbrief met dat voorstel niet heeft ontvangen aan klager uit de vele latere brieven van verweerder en [A] duidelijk moeten zijn geworden dat vertegenwoordiging vereist was.
5.5 Klager had kunnen begrijpen dat het hier geen loze formaliteit betrof. Dat hij zich op de vertegenwoordiging van [G] door [M] heeft verlaten is zijn eigen keuze geweest, komt in ieder geval voor zijn rekening. Als zakenman had hij kunnen begrijpen dat de belangen van hem en [G] niet per definitie parallel behoefden te lopen en dat toezicht door hem op het verloop van de procedure tegen [Z] wenselijk was. Wanneer hij dat zelf niet kon uitoefenen diende hij daarvoor iemand aan te wijzen. Dat heeft klager niet gedaan.
5.6 Van misleiding door verweerder omdat deze pas achteraf stelt dat hij geen verstand van Oostenrijks recht heeft is de raad niet gebleken. Van misleiding zou eerst sprake kunnen zijn wanneer verweerder vooraf had gepretendeerd dat verstand wel te hebben, maar daarvan is de raad niet gebleken.
ad klachtonderdeel g en h)
5.7 Het is niet aannemelijk geworden dat verweerder in de procedure tegen [Z] een inhoudelijk adviserende rol opgedragen heeft gekregen. Klager kon dan ook niet verwachten dat verweerder hem apart zou waarschuwen voor de risico’s die hij zou lopen wanneer hij tegen het tussenvonnis geen beroep zou instellen. Ook hier weer geldt dat het voor klager na alle waarschuwingen dat zich in de Oostenrijkse procedure diende te laten vertegenwoordigen duidelijk moest zijn dat verweerder en [A] hem in deze niet bijstonden.
5.8 Van strijd met de gedragscode voor Europese advocaten is de raad niet gebleken. Anders dan in het desbetreffende verwijt ligt besloten heeft verweerder juist niet een zaak op zich genomen waarvan hij wist dat hij daarvoor niet de nodige bekwaamheid had.
ad klachtonderdeel i)
5.9 Dit klachtonderdeel gaat niet op, gelet op hetgeen hiervoor reeds in 5.0 is overwogen.
ad klachtonderdeel j)
5.10 Verweerder heeft klager eerder een andersluidende suggestie voor een compromistekst gezonden; klager stuurt verweerder de uiteindelijke tekst ter informatie. De raad gaat er daarom vanuit dat het uiteindelijke compromis van 13 september 2007 door [G] en klager samen tot stand is gebracht, en dat verweerder daar niet aan te pas is gekomen. Klager heeft niet voorafgaand aan de ondertekening aan verweerder gevraagd of hij dit compromis zo op deze manier kon sluiten en welke risico’s daar eventueel aan kleefden. Klager kan verweerder dan ook moeilijk verwijten dat deze hem niet heeft gewaarschuwd voor de uiteindelijk schadelijke gevolgen. Die uiteindelijke schade is bovendien geen rechtstreeks gevolg van dit compromis.
ad klachtonderdeel k)
5.11 Verweerder heeft klager wel degelijk gewaarschuwd voor de gevolgen van het intrekken van de procesvolmacht van [A]. Die intrekking betekende dat klager in de procedure tegen [Z] niet was vertegenwoordigd, niet werd bijgestaan. Niet valt te begrijpen wat verweerder nog meer had kunnen doen dan hij en [A] bij herhaling hebben gedaan, en dat is klager wijzen op het feit dat hij na intrekking van de volmacht niet langer vertegenwoordigd was.
ad klachtonderdeel l)
5.12 Nu niet is gebleken van beroepsfouten kon verweerder die ook niet aan klager melden.
5.13 De raad komt dan ook tot de conclusie dat de klacht in al zijn onderdelen als ongegrond behoort te worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. E. Bige, P.R.M. Noppen, A.D.G. Bakker en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2016.
griffier voorzitter