Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:107

Zaaknummer

16-046

Inhoudsindicatie

Klaagster en verweerder hebben een affectieve relatie gehad. Klaagster heeft een gerechtelijke procedure tegen verweerder aanhangig gemaakt tot terugbetaling van een geldbedrag dat zij hem heeft geleend. Verweerder behartigt zijn eigen belangen in die procedure. Klaagster beklaagt zich daarover. De klacht wordt door de voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen. Er is geen regel die verbiedt dat een advocaat voor zichzelf optreedt. Niet gebleken is dat verweerder klaagster heeft bedreigd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 februari 2016

in de zaak 16-046

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 22 januari 2016 met kenmerk RvT 15-0141, door de raad ontvangen op 25 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster en verweerder hebben een affectieve relatie gehad gedurende welke zij hebben samengewoond.

1.2    Klaagster stelt dat zij in 2009 – onder druk en bedreiging - een geldbedrag aan verweerder heeft geleend.

1.3    Klaagster heeft in 2011 een gerechtelijke procedure tegen verweerder aanhangig gemaakt om dit bedrag terugbetaald te krijgen.

1.4    Verweerder staat zichzelf als advocaat bij in deze procedure.

1.5    In eerste aanleg heeft de rechter geoordeeld dat verweerder aan klaagster een bedrag moet terugbetalen. Verweerder is tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan.

1.6    Bij brief van 14 april 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

hij optreedt als advocaat voor zichzelf in de door klaagster tegen hem aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure. 

2.2    Ter toelichting op de klacht stelt klaagster dat het feit dat verweerder zijn eigen zaak behandelt maakt dat sprake is van een zeer ongelijkwaardige situatie. Zij stelt dat verweerder ‘haar leven voor lange tijd heeft bedreigd’  en dat hij haar nu mag verhoren in de rechtszaal. Klaagster doelt hiermee op het getuigenverhoor dat heeft plaatsgevonden waarbij zij als partijgetuige optrad. De situatie is ook ongelijkwaardig omdat zij kosten moet maken voor een advocaat en verweerder niet, omdat hij zijn eigen advocaat is, aldus klaagster. Klaagster stelt dat verweerder heeft gedreigd om eindeloos door te zullen procederen tegen haar.

2.3    Klaagster vindt het niet wenselijk dat verweerder zichzelf mag vertegenwoordigen in deze gevoelige en emotionele situatie.  Dit is ook niet wenselijk voor een rechtvaardige uitkomst.

3    VERWEER

3.1    Het verweer komt voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van gedragsregel 2 dient de advocaat te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zouden kunnen komen. Een belangenverstrengeling, door financiële of persoonlijke relaties, kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt. Of het een advocaat vrij staat om in een voorkomend geval als advocaat op te treden hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.2    Er is geen algemene regel die verbiedt dat een advocaat zichzelf vertegenwoordigt in een gerechtelijke procedure. Het is verweerder derhalve toegestaan om zichzelf te vertegenwoordigen. Klaagster heeft gesteld dat verweerder haar bedreigt en intimideert. Deze stellingen, die door verweerder zijn betwist, zijn door klaagster onvoldoende specifiek met feiten onderbouwd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is de voorzitter dan ook niet gebleken.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 17 februari 2016.

griffier    voorzitter