Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:109

Zaaknummer

15-345

Inhoudsindicatie

Verweerder is tevens voorzitter van de Raad van Bestuur van een privé kliniek. Deze privé kliniek had een geschil met één van de medisch specialisten die daaraan verbonden was. Deze medisch specialist beklaagt zich over het feit dat verweerder haar in zijn hoedanigheid van voorzitter van de raad van bestuur van de privé kliniek op briefpapier van zijn kantoor heeft aangeschreven. De raad oordeelt de handelwijze van verweerder in strijd met gedragsregel 29. De klacht is gegrond. Aan verweerder wordt een berisping opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van 22 februari 2016

in de zaak 15-345

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw drs. [naam]

vertegenwoordigd door:

mr. [L]

advocaat te [plaats]

klaagster

tegen

1.    mr. [naam]

2.    mr. [naam]

beiden advocaat te [plaats]

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 4 september 2015 met kenmerk RvT 15-0097, door de raad ontvangen op 7 september 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 november 2015 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door mr. [L], en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is, tot 31 december 2012, als kaakchirurg verbonden geweest aan de [naam Kliniek] . Verweerder sub 1 is voorzitter van de Raad van Bestuur van deze kliniek.

2.3    Op 8 januari 2013 heeft verweerder sub 1 klaagster een brief gestuurd op het briefpapier van zijn kantoor. Deze brief luidt als volgt:

“Weledelgeleerde Vrouwe,

Bijgaand doe ik U toekomen een kopie van de brief die ik heden deed uitgaan aan de Inspectie Volksgezondheid. Uiteraard til ik hier zwaar aan en zal niet aarzelen zware maatregelen te nemen.

Inmiddels verblijve,

hoogachtend,

[naam verweerder sub 1]”

Bovenaan de brief, direct onder de kop met de kantoornaam, is vermeld:

“Deze zaak wordt behandeld door: mr.[naam verweerder sub 1]”. Voorts staat boven de datum en het kenmerk van de brief: “Inzake: [naam klaagster]/[NAAM KLINIEK]”.

2.4    De bijlage, die zich bij de brief d.d. 8 januari 2013 bevond, is een brief van dezelfde datum, van verweerder sub 1, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Raad van Bestuur, aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg geschreven op het briefpapier van het [NAAM KLINIEK]. Deze brief is ondertekend door verweerder sub 1. Achter zijn naam staat, “voorzitter Raad van bestuur”. Deze toevoeging “voorzitter Raad van bestuur” staat niet achter de naam van verweerder sub 1 op de brief d.d. 8 januari 2013 aan klaagster.

2.5    In de brief d.d. 8 januari 2013 aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg is onder meer het volgende geschreven: “(………..) Hoewel wij haar hadden aangezegd en gesommeerd om statussen van de aldaar behandelde patiënten beschikbaar te houden in het gebouw van het Medisch Centrum, zulks in verband met de belangen van de betrokken patiënten en hun eventuele verdere behandelingen, blijkt dat zij die statussen heeft meegenomen zonder ook maar iets te hebben achtergelaten. Wij weten bovendien niet waar de praktijk van mevrouw [naam klaagster] thans gevestigd is. Zulk is een zeer ongewenste situatie. (…….)”.

2.6    Klaagster is in 2013 een civiele procedure begonnen tegen het [NAAM KLINIEK] en tegen verweerder sub 1 in privé, in zijn hoedanigheid van bestuurder van het [NAAM KLINIEK].

2.7    Door klaagster is op 16 juli 2013 conservatoir beslag gelegd ten laste van verweerder sub 1, onder andere op de onverdeelde helft van een aan verweerder sub 1 in eigendom toebehorende onroerende zaak.

2.8    Op 26 november 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland een tussenvonnis gewezen in de procedure tussen klaagster enerzijds en het [NAAM KLINIEK] en verweerder sub 1 anderzijds. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het [NAAM KLINIEK] jegens klaagster als gevolg waarvan het [NAAM KLINIEK] gehouden is de schade die klaagster daardoor lijdt en heeft geleden te vergoeden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat verweerder sub 1 niet persoonlijk aansprakelijk is jegens klaagster.

2.9    In de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland treedt mr. E. op als advocaat van het [NAAM KLINIEK] en van verweerder sub 1. Klaagster wordt in die procedure net als in de onderhavige klachtzaak bijgestaan door Mr. [L].

2.10    Mr. E. heeft nadat de rechtbank Midden-Nederland het tussenvonnis heeft gewezen klaagster gesommeerd om over te gaan tot opheffing van het conservatoir beslag op de aan verweerder sub 1 in eigendom toebehorende onroerende zaak. Mr. [L] heeft mr. E. laten weten dat niet voldaan zou worden aan die sommatie.

2.11    Bij e-mail d.d. 11 februari 2015 verzonden van het e-mailadres [e-mailadres van verweerder sub 1] heeft verweerder sub 2 mr. [L] het volgende bericht:

“Geachte Collega,

Tot mij wendde zich mr. [naam verweerder sub 1] te [plaats] met betrekking tot het navolgende aspect van de zaak tegen uw cliënte [naam klaagster]. Op 16 juli 2013 heeft Uw cliënte beslag doen leggen op, onder vele andere zaken, de onverdeelde helft van de onroerende zaak, staande en gelegen te [plaats, straatnaam en huisnummer], kadastraal bekend [kadastrale gegevens]. (…….)

Inmiddels heeft de rechtbank ter zake vonnis gewezen en ik neem aan dat U met het vonnis bekend bent. Mevrouw mr. [naam mr. E.] heeft uw cliënte via U verzocht het beslag op te heffen, met name omdat de persoonlijke aansprakelijkheid van mr. [naam verweerder sub 1] door de rechtbank met een behoorlijke motivering is afgewezen, terwijl ook op de comparitie daaromtrent door U niet iets specifieks is gesteld dat de beslissing van de rechtbank in een ander licht zou plaatsen. Uw cliënte heeft dit geweigerd, althans nagelaten.

(………..)

De heer [naam verweerder sub 1] wenst hypothecaire zekerheid te geven op genoemde onroerende zaak maar de mogelijkheid ontbreekt in verband met het (ten onrechte gehandhaafde) beslag. Ik moge Uw cliënte dan ook reeds thans namens de heer [naam verweerder sub 1] voor alsdan aansprakelijk stellen voor de door de bovengenoemde omstandigheid geleden en te leiden schade, onder andere bestaande de uit kosten dwangbevel ad Euro 4600,-- en vele andere schadeposten.

Ik moge U cq. Uw cliënte namens mijn cliënt verzoeken en voor zover nodig sommeren het hierboven genoemde beslag op te heffen vóór vrijdag 12 februari 2015 om 12.00 uur, bij gebreke waarvan ik opdracht heb rechtsmaatregelen te nemen. Ik zal alsdan opheffing verzoeken in kort geding en ik moge reeds thans voor alsdan om Uw verhinderdata verzoeken.

Hoogachtend,

Uw dw cfr

[naam verweerder sub 2]”

2.12    Bij brief van 4 maart 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerders.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder sub 1 klaagster in zijn brief d.d. 8 januari 2013 in zijn hoedanigheid van voorzitter van de raad van bestuur van het [NAAM KLINIEK] op briefpapier van zijn kantoor heeft aangeschreven;

b)    verweerders de advocaat van klaagster op 11 februari 2015 de in r.o. 2.9 beschreven e-mail hebben gestuurd met daarin een sommatie om tot opheffing van het beslag over te gaan.

3.2    Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder sub 1 in strijd met gedragsregel 1 en 2 heeft gehandeld door zijn rol als bestuursvoorzitter te vermengen met zijn rol als advocaat. Verweerder sub 1 is als bestuursvoorzitter van het [NAAM KLINIEK] partij in het geschil tussen het [NAAM KLINIEK] en klaagster. In zijn brief van 8 januari 2013 heeft verweerder sub 1 zich echter voorgedaan als advocaat en heeft hij met zware maatregelen gedreigd omdat klaagster de statussen van haar patiënten had meegenomen toen zij haar praktijk als kaakchirurg in het [NAAM KLINIEK] per 31 december 2012 beëindigd heeft. Klaagster heeft zich hierdoor zeer geïntimideerd gevoeld.

3.3    Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klaagster dat ook de e-mail van 11 februari 2015 blijk geeft van belangenverstrengeling. Doordat de e-mail is verstuurd van het e-mailaccount van verweerder sub 1 heeft het er alle schijn van dat verweerder sub 1 de afzender is van de e-mail ook al is de e-mail door verweerder sub 2 ondertekend. Voor zover verweerder sub 1 als zijn eigen advocaat optreedt zijn in ieder geval de voor een advocaat vereiste vrijheid en onafhankelijkheid in het geding en dat geldt ook voor verweerder sub 2 nu hij kantoorgenoot is van verweerder sub 1. Klaagster verwijst naar de toelichting op gedragsregel 2.

4    VERWEER

4.1    Naar aanleiding van klachtonderdeel a) stelt verweerder sub 1 dat het volstrekt duidelijk moge zijn in welke hoedanigheid hij de brief van 8 januari 2013 heeft verstuurd, mede gezien de bijlage. Volgens verweerder sub 1 is er geen verwarring mogelijk en is het versturen van de brief d.d. 8 januari 2013 zeker niet klachtwaardig.

4.2    Naar aanleiding van klachtonderdeel b) stellen verweerders dat de e-mail van 11 februari 2015 afkomstig is van verweerder sub 2. Dat deze is verzonden van het e-mailaccount van verweerder sub 1 is het gevolg van het feit dat verweerders de e-mail in gezamenlijk overleg hebben opgesteld en daarbij toevallig op de kamer van verweerder sub 1 zaten. Het ontgaat hen waarom dat een probleem zou zijn.

4.3    Het stond verweerder sub 1 vrij om niet langer mr. E. maar verweerder sub 2 in te schakelen om zijn belangen te behartigen in dit aspect van zijn geschil met klaagster. 

5    BEOORDELING

ad klachtonderdeel a)

5.1    Dit klachtonderdeel richt zich uitsluitend tegen verweerder sub 1. Op grond van gedragsregel 29 dient een advocaat in zijn contacten met derden misverstand te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt.

5.2    Verweerder sub 1 heeft ter zitting verklaard dat hij de brief d.d. 8 januari 2013 aan klaagster heeft geschreven in zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter van het [NAAM KLINIEK]. Volgens verweerder sub 1 moet dat klaagster duidelijk zijn geweest omdat de bijlage bij die brief aan klaagster een brief van hem (verweerder sub 1) in zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter van het [NAAM KLINIEK] aan de Inspectie voor de Volksgezondheid was.

5.3    De raad volgt verweerder sub 1 hierin niet. De brief d.d. 8 januari 2013 is immers geschreven op briefpapier van het kantoor van verweerders. Bovenaan de brief, direct onder de kop met de kantoornaam, is vermeld: “Deze zaak wordt behandeld door: mr.[naam verweerder sub 1]” en  boven de datum en het kenmerk van de brief staat vermeld: “Inzake: [naam klaagster]/[NAAM KLINIEK]”.

5.4    Deze feiten in combinatie met de inhoud van de brief waarin is vermeld: “(…..) Uiteraard til ik hier zwaar aan en zal niet aarzelen zware maatregelen te nemen.” wijzen er veeleer op dat verweerder sub 1 de brief in zijn hoedanigheid van advocaat heeft geschreven in plaats van in zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder sub 1 met zijn handelwijze in strijd met gedragsregel 29 heeft gehandeld.

5.5    Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.6    Klachtonderdeel b) richt zich tegen beide verweerders. Ten aanzien van verweerder sub 1 geldt dat hij in deze situatie niet als advocaat optrad maar als cliënt. Het is ongelukkig dat de bewuste e-mail van 11 februari 2015 van zijn (het account van verweerder sub 1) e-mailaccount is verstuurd maar de raad ziet hierin geen tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerder sub 1.

5.7    Ten aanzien van verweerder sub 2 geldt het volgende. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder sub 2 van verweerder sub 1 opdracht heeft gekregen om zijn belangen te behartigen in de kwestie van het door klaagster gelegde conservatoir beslag. Het stond verweerder sub 1 vrij om deze opdracht bij mr. E. weg te halen en aan verweerder sub 2 te geven.

5.8    Voor de beantwoording van de vraag of het verweerder sub 2 vrij stond om die opdracht van verweerder sub 1 te aanvaarden is gedragsregel 2 van belang. Op grond van die gedragsregel dient een advocaat te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in gevaar zouden kunnen komen. Een advocaat dient bedacht te zijn op de situatie dat hij ten opzichte van zijn cliënt niet meer de vrijheid bezit om deugdelijk te adviseren en te representeren. Ook de indruk die bij derden wordt gewekt kan hierbij een rol spelen. Een belangenverstrengeling door financiële of persoonlijke relaties kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt.

5.9    Hoewel verweerder sub 2 een opdracht van zijn kantoorgenoot, met wie hij een nauwe zakelijke relatie heeft, heeft aangenomen heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerder sub 2 de vrijheid en onafhankelijkheid van zijn beroepsuitoefening hierdoor in gevaar heeft laten brengen. Niet gebleken is dat verweerder sub 2 zelf een belang had in de kwestie. Dit betekent dat  verweerder sub 2 geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.10    Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Klachtonderdeel a) is gegrond. De raad heeft vastgesteld dat verweerder sub 1 in strijd met gedragsregel 29 heeft gehandeld door klaagster op briefpapier van zijn kantoor aan te schrijven zoals hij heeft gedaan. Het is voorstelbaar dat klaagster zich geïntimideerd heeft gevoeld door deze brief. Uit het optreden ter zitting van verweerder sub 1 blijkt dat het versturen van de brief op briefpapier van zijn advocatenkantoor een bewuste keuze is geweest. Verweerder sub 1 heeft ook ter zitting er geen blijk van gegeven in te zien wat het effect is geweest van zijn handelwijze. Gelet op deze omstandigheden acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerder sub 1 de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, J.H. Brouwer, K.F. Leenhouts en R.P.F. van der Mark, leden en bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2016.

griffier    voorzitter