Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:125

Zaaknummer

15-283

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Een advocaat is verplicht belangrijke informatie, zoals een opdrachtbevestiging, schriftelijk vast te leggen. Dat was in dit geval niet gebeurd. Klaagster ontkende met verweerder over haar zaak te hebben gesproken en heeft hem zeker geen opdracht verstrekt. Verweerder heeft ten onrechte een toevoeging aangevraagd en de eigen bijdrage geïnd. Klacht gegrond; enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 14 maart 2016

in de zaak 15-283

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 18 augustus 2015 met kenmerk 2014 KNN140, door de raad ontvangen op 19 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Bij het advocatenkantoor S. waren in 2011 vader en zoon (verweerder) S. werkzaam. Vader was geschorst van 27 december 2010 tot en met 10 november 2011 en is op 5 mei 2012 van het tableau geschrapt.

2.3    De dochter van klaagster heeft als zzp’er van 2006 tot 2012 secretariële werkzaamheden verricht voor het advocatenkantoor S.

2.4    Klaagster heeft zich omstreeks augustus 2011 tot de vader van verweerder gewend in verband met een arbeidsrechtelijke kwestie met haar werkgever, het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).

2.5    De Raad voor de Rechtsbijstand heeft op 26 augustus 2011 een toevoeging afgegeven aan verweerder waarbij aan klaagster een eigen bijdrage is opgelegd van € 125,-.

2.6    Verweerder is in april 2013 een eigen kantoor gestart in G.

2.7    Bij brief van 4 augustus 2014 heeft de Raad voor de Rechtsbijstand klaagster bericht dat na hercontrole van het verzamelinkomen aan klaagster een verhoging van de eigen bijdrage wordt opgelegd van € 434,74. Klaagster heeft met de Raad een betalingsregeling afgesproken.

2.8    Uit een e-mailbericht van de sociaal raadsvrouw van klaagster van 16 februari 2015 van het UMCG blijkt dat het UMCG geen correspondentie heeft ontvangen van advocatenkantoor S. in de periode augustus/september 2011.

2.9    Bij brief van 19 augustus 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder niets voor klaagster heeft gedaan, terwijl er wel een toevoeging op naam van verweerder is afgegeven met (aanvankelijk) een eigen bijdrage van € 125,-.  Zulks blijkt ook uit het feit dat verweerder geen dossier heeft aangelegd en dat het UMCG heeft bevestigd nooit een brief te hebben ontvangen van verweerder noch van diens vader.

Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster aangevoerd dat zij geregeld op het advocatenkantoor S. langskwam omdat haar dochter daar als zzp’er secretariële werkzaamheden verrichtte. Klaagster heeft haar zaak aan de vader van verweerder voorgelegd. In die periode was de vader tuchtrechtelijk geschorst, hetgeen klaagster overigens niet bekend was. Klaagster heeft nooit met verweerder gesproken. Het is klaagster bekend dat verweerder gebruik maakte van de diensten van zijn vader door hem bijvoorbeeld pleitaantekeningen te laten opstellen. Dat is klaagster bevestigd door haar dochter.

b)    verweerder de dochter van klaagster heeft gebruikt als pion door haar te dwingen een valse verklaring af te leggen via een brief 9 oktober 2014. Daarin staat onder meer dat verweerder klaagster regelmatig adviezen gaf in het geschil met het UMCG, terwijl klaagster nooit enig advies van verweerder heeft ontvangen. Het is zelfs de vraag of de dochter van klaagster de brief kent.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft klaagster in 2011 bijgestaan in een geschil met het UMCG. Verweerder heeft bij de Raad voor de Rechtsbijstand een adviestoevoeging aangevraagd en op 26 augustus 2011 verkregen. De bijstand bestond uit het geven van advies. Hiervan zijn geen schriftelijke aantekeningen gemaakt; evenmin is er een dossier gemaakt. De stelling dat de vader van verweerder tijdens zijn schorsing werkzaamheden heeft verricht voor verweerder is niet juist en kan niet worden bewezen.

4.2    De verklaring van de dochter van klaagster in de vorm van de brief van 9 oktober 2014 is vrijwillig door de dochter opgesteld, zonder enigerlei druk van wie dan ook. In deze brief wordt bevestigd dat klaagster een geschil had met het UMCG waarvoor zij in eerste instantie de vader van verweerder heeft benaderd, die klaagster vervolgens naar zijn zoon (verweerder) heeft doorgestuurd omdat klaagster voor een toevoeging in aanmerking kwam en de vader door zijn schorsing geen toevoeging kon aanvragen.

4.3    Volgens verweerder komt de klacht voort uit de brief van de Raad voor de Rechtsbijstand van 4 augustus 2014 aan klaagster, waarin wordt meegedeeld dat, na herberekening  door de Raad een hogere eigen bijdrage wordt opgelegd. Vervolgens heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Klaagster heeft destijds en ook nu niet geklaagd over de gegeven adviezen.

 

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Verweerder heeft erkend dat er geen schriftelijke opdrachtbevestiging is, geen schriftelijke adviezen of correspondentie noch enig ander stuk. Verweerder stelt dat er alleen mondeling is geadviseerd. Ook is er geen urenspecificatie aanwezig. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich vaag herinnerde dat hij een paar aantekeningen over de tijdsbesteding had gemaakt, maar dat hij die inmiddels had vernietigd.

De raad overweegt dat Gedragsregel 8 bepaalt dat belangrijke informatie, ter vermijding van misverstanden, schriftelijk moet worden vastgelegd door de advocaat. In dit geval is er niets vastgelegd, geen opdrachtbevestiging, geen plan van aanpak etc., waardoor voor klaagster onduidelijkheid is ontstaan. Klaagster stelt immers dat zij geen contact heeft gehad met verweerder maar alleen met de vader van verweerder, die haar wel eens adviseerde. Zij heeft ook geen opdracht verstrekt aan verweerder, die bovendien niets voor haar heeft gedaan. Onder die omstandigheden heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door desondanks een toevoeging aan te vragen en de opgelegde eigen bijdrage te innen, terwijl niet eens vaststaat dat hij ook werkzaamheden heeft verricht voor klaagster. Bovendien behoort de advocaat ook in toegevoegde zaken een urenspecificatie bij te houden ten behoeve van de vaststelling van het salaris. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Dit raad is van oordeel dat het in dit klachtonderdeel gestelde, niet is komen vast te staan. Klaagster stelt dat haar dochter onder druk is gezet om de desbetreffende verklaring op te stellen. Verweerder heeft dit ontkend en niet gebleken is uit stukken of anderszins dat er wel sprake is geweest van dwang. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op alle omstandigheden en het feit dat klaagster geen grote schade heeft geleden is de raad van oordeel dat met onderstaande maatregel kan worden volstaan.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt verweerder de maatregel op van een enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, P.L.G. Buisman, M.A. Pasma, M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2016.

 

griffier                                                         voorzitter