Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-11-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:303
Zaaknummer
15-490
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 6 november 2015
in de zaak 15-490
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 7 oktober 2015 met kenmerk 2015 KNN060, door de raad ontvangen op 8 oktober 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Bij brief van 1 april 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.3 Klager woont in het kader van Langdurige Rehabilitatie in een woonvorm van [naam], locatie [ ], in [plaats]. Klager heeft in 2014 met verweerster gesproken over zijn klacht tegen een arts die bij [naam] in [plaats] werkzaam is.
1.4 Klager heeft op of omstreeks 17 april 2014 een gesprek gehad met verweerster naar aanleiding van een brief van 5 april 2014 met bijlagen van klager aan verweerster, waarin klager zijn voornemen heeft aangekondigd een klacht in te dienen tegen een kantoorgenoot van verweerster. Klager heeft zich na dit gesprek bij brief van 25 april 2014 tot verweerster gewend en gesteld dat er sprake is van een dreigement en omkoping door verweerster.
1.5 Bij brief van 15 mei 2015 heeft verweerster naar aanleiding van het voornemen van klager om een klacht in te dienen tegen de kantoorgenoot van verweerder aan klager kenbaar gemaakt dat zij haar werkzaamheden in die omstandigheden zal dienen te beëindigen.
1.6 Klager heeft bij brief van 27 mei 2014 verweerster onder meer de vraag gesteld of er misschien sprake is van omkoping en zelfverrijking.
1.7 Bij brief van 4 juni 2014 heeft verweerster klager meegedeeld haar werkzaamheden te beëindigen.
1.8 Bij brieven van 31 oktober 2014 en 5 december 20145 heeft klager verweerster gevraagd hem een kopie te zenden van de laatste correspondentie tussen klager en verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerster niet heeft gereageerd op de brieven van klager van 31 oktober 2014 en 5 december 2014, waarin klager verweerster heeft verzocht om toezending van een kopie van de briefwisseling met verweerster.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Vaststaat dat verweerster bij brief van 4 juni 2014 aan klager heeft meegedeeld dat zij haar werkzaamheden voor klager beëindigde. Zij heeft daarbij ook de reden genoemd. Desondanks is klager haar nadien brieven blijven schrijven. Onder die omstandigheden was verweerster, naar het oordeel van de voorzitter, niet gehouden om nog te reageren op brieven van klager, waaronder die van 31 oktober 2014 en 5 december 2014.
4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 6 november 2015.
griffier voorzitter