Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-01-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:116
Zaaknummer
54/15
Inhoudsindicatie
Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Niet gebleken dat verweerder bemoeienis heeft gehad met de zaak van klaagster, die in behandeling was bij een kantoorgenoot van verweerder.
Uitspraak
Beslissing van 8 januari 2016
in de zaak 54/15
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 16 juli 2015 op de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. [ ]
tegen:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 2 februari 2015 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 16 juni 2015 met kenmerk 2015 KNN016, door de raad ontvangen op 18 juni 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 16 juli 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 22 juli 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 20 juli 2015 door de raad ontvangen op 21 augustus 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster dat gedateerd is op 20 juli 2015, maar dat eerst op 21 augustus 2015 is binnengekomen op de griffie.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.
3. VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1 De voorzitter heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de verklaringen van klaagsters moeder en broer. Blijkbaar heeft de voorzitter gemakkelijk aangenomen dat deze personen liegen. In 4.2. van de voorzittersbeslissing wordt een klacht afgewezen die niet als zodanig is ingediend. Voorts heeft de voorzitter ten onrechte overwogen dat verweerder klaagster behulpzaam is geweest.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. In verzet is niet gebleken dat de voorzitter de verklaringen van de moeder en broer van klaagster niet juist heeft gewaardeerd en daar onjuiste conclusies aan heeft verbonden. Overwogen is immers slechts dat de verklaringen van de moeder en de broer van klaagster onvoldoende zijn om anderszins aan te nemen, waarmee niet is gezegd dat deze personen leugenachtige verklaringen hebben afgelegd. Evenmin is in verzet gebleken dat de voorzitter onjuist heeft geoordeeld over de gestelde behulpzaamheid van verweerder. De raad volgt klaagster niet waar zij stelt dat er een klacht is afgewezen, die niet als zodanig is ingediend. Het betreft hier overwegingen van de voorzitter over de bevoegdheid van tuchtrechter ten opzichte van de civiele rechter.
4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, mrs. P.L.G. Buisman, G. Ham, E.A.C. van de Wiel , M.A. Pasma, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 januari 2016.
Griffier Voorzitter