Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:113

Zaaknummer

32/15

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft het faillissement van klager aangevraagd namens mr. W. Uit de stukken blijkt dat bij de behandeling van dat verzoek klaagster steunvorderingen heeft genoemd waaronder een van de [bank]. Onbetwist is komen vast te staan dat deze vordering niet bestond.

Inhoudsindicatie

In een (andere) procedure van klager tegen mr. W. heeft deze een brief van verweerster overgelegd waarin zij schrijft dat mr. W. die steunvordering niet heeft aangeleverd en dat deze bij de behandeling van de faillissementsaanvraag ter zitting ook niet genoemd is. Naar het oordeel van de raad heeft klager verweerster terecht verweten dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat de klacht gegrond is en legt verweerster de maatregel op van een enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 8 januari 2016

in de zaak 32/15

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 10 maart 2015 met kenmerk 51/14/93, door de raad ontvangen op 11 maart 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 oktober 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft namens mr. W. een faillissementsaanvraag ingediend tegen klager. Omdat klager geen oproep voor de zitting van 9 januari 2013 heeft ontvangen, is klager buiten zijn aanwezigheid op 11 januari 2013 failliet verklaard. Klager heeft verzet ingesteld tegen het vonnis tot faillietverklaring, dat op 16 januari 2013 is behandeld. De rechtbank heeft het vonnis van 9 januari 2013 vernietigd omdat onder meer de als steunvordering aangevoerde debetstand bij de [bank] niet bleek te bestaan.

2.3    Klager heeft tegen verweerster en haar opdrachtgever mr. W. tuchtklachten ingediend omdat zij de steunvorderingen hebben verzonnen. De klacht tegen verweerster is uiteindelijk ongegrond verklaard omdat zij mocht afgegaan op de mededelingen van mr. W. De klacht tegen mr. W. is door de raad van discipline en het Hof van Discipline gegrond verklaard.

2.4    In de procedure bij het Hof van discipline heeft mr. W. een brief overgelegd van verweerster gedateerd 21 augustus 2014 waarin zij onder meer schrijft:

“tijdens de zitting op 9 januari 2013 is enkel gesproken over een debetstand…….Door ondergetekende is geen specifieke naam genoemd.”

2.5    Bij brief van 10 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij ernstig tekort geschoten is door onzorgvuldig handelen in verband met de faillissementsaanvraag;

b)    verweerster in de aanhangige tuchtprocedures tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de gang van zaken rond de faillietverklaring van klager.

3.2    In de eerdere klachtprocedure tegen verweerster heeft zij zich verdedigd door te stellen dat de steunvorderingen zijn opgevoerd door haar opdrachtgever mr. W. en dat die steunvorderingen met hem zijn besproken. In de klachtprocedure tegen mr. W. bij het Hof van Discipline heeft mr. W. een brief van verweerster van 21 augustus 2013 aan hem overgelegd, waarin zij schrijft dat mr. W. de steunvorderingen niet heeft aangeleverd en dat dit ter zitting ook niet besproken is. De curator heeft echter direct na 9 januari 2013 geschreven dat er sprake is van een steunvordering van de [bank].

 

4    VERWEER

4.1    De onder a) genoemde klacht is reeds aan de orde geweest in een tuchtrechtelijke procedure die geëindigd is met een uitspraak van de raad van discipline van 23 september 2014 waarbij de klacht als kennelijk ongegrond werd beoordeeld.

4.2    Wat de onder klachtonderdeel b) genoemde kwestie betreft heeft verweerster reeds verklaard dat tijdens de zitting van de rechtbank enkel is gesproken over een debetstand bij een bank. Dat heeft verweerster bevestigd aan mr. W. in haar brief van 21 augustus 2014.

 

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Indien en voor zover klager opnieuw klaagt over het feit dat verweerster ten onrechte bij de behandeling van de aanvraag van zijn faillissement heeft gesteld dat klager een schuld aan de [bank] had in de vorm van een debetstand, staat naar het oordeel van de raad vast, dat daarover reeds in een eerdere tuchtzaak door de raad een oordeel is uitgesproken. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond omdat de raad niet ten tweede male over dezelfde klacht kan oordelen.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Dit onderdeel van de klacht betreft de inhoud van de brief van verweerster van 21 augustus 2014. Deze brief is geschreven nadat de behandeling van de eerdere klacht tegen verweerster op 20 juni 2014 heeft plaats gevonden. Daarom is dit onderdeel van de klacht van klager wel ontvankelijk.

5.4    Naar het oordeel van de raad heeft klager verweerster terecht verweten dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zij schrijft in haar brief 21 augustus 2014 dat haar opdrachtgever mr. W. geen melding heeft gemaakt van de [bank] als medeschuldeiser van klager. Er zou tijdens de zitting op 9 januari 2013 enkel gesproken zijn over een debetstand bij een bank. De rechter heeft gevraagd bij welke bank deze rekening zou kunnen lopen. Verweerster zou toen geen specifieke naam hebben genoemd.

5.5    Bij de behandeling van deze zaak ter zitting heeft verweerster echter aangegeven dat zij op de vraag van de griffier van de rechtbank of het wellicht de [bank] betrof heeft geantwoord: ”dat zou wel kunnen”. Uit het bericht van de curator aan klager kort na de uitspraak van het faillissement blijkt dat volgens hem door verweerster is meegedeeld dat een van de steunvorderingen een debetstand bij de [bank] betrof. Ook uit het vonnis van de rechtbank van 16 januari 2013 blijkt dat verweerster bij de behandeling op 9 januari 2013 een debetstand bij de [bank] heeft gemeld als steunvordering. Pas bij de behandeling van het verzet op 16 januari 2013 heeft verweerster melding gemaakt van een hypothecaire schuld van klager aan de [bank], die door het uitspreken van faillissement opeisbaar zou zijn geworden. Kortom: de inhoud van de brief van 21 augustus 2014 is tegenstrijdig met hetgeen uit de stukken blijkt. Daarmee heeft verweerster onbetamelijk gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Naar het oordeel van de raad is de maatregel van een enkele waarschuwing op zijn plaats.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, E.H. de Vries, G.J. van der Veer, F. Klemann, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 januari 2016.

griffier    voorzitter