Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-01-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:115
Zaaknummer
43/15
Inhoudsindicatie
Klacht over optreden eigen advocaat. Verweerder heeft niet adequaat gereageerd op vragen van zijn cliënte. Zijn verweer dat hij niet hoefde te reageren omdat zijn cliënte nog uitzocht of zij voor een toevoeging in aanmerking kwam, is geen overtuigend verweer. Klacht gegrond; waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 8 januari 2016
in de zaak 43/15
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 11 mei 2015 met kenmerk 2014 KNN157, door de raad ontvangen op 18 mei 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 november in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster is als ZZP’er werkzaam in D. Omdat haar werkzaamheden in het kader van een Persoonsgebonden Budget (PGB) niet werden vergoed door het Bureau Jeugdzorg F. (hierna Jeugdzorg) heeft zij begin 2014 mr. B. verzocht haar in die kwestie bij te staan.
2.3 Bij emailbericht van 19 februari 2014 heeft mr. B. klaagster naar aanleiding van een reactie van Jeugdzorg bericht: “…dat het de voorkeur verdient tot dagvaarden over te gaan en ik zie daar wel wat in….”. Tevens heeft mr. B. klaagster over de kosten daarvan geïnformeerd.
2.4 Bij emailbericht van 26 februari 2014 heeft mr. B klaagster geïnformeerd over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp voor klaagster als ZZP’er en dat, in afwachting van een eventuele toevoeging, de dagvaarding nog niet zou worden opgesteld.
2.5 In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 1 maart 2014 heeft verweerder, een kantoorgenoot van mr. B, de behandeling van klaagsters zaak overgenomen.
2.6 Bij email van 2 april 2014 heeft klaagster bij verweerder geïnformeerd naar de mogelijkheid van een betalingsregeling voor de kosten van rechtsbijstand in verband met haar financiële situatie en gevraagd om te overleggen over haar situatie.
2.7 Bij emailberichten van 10 april 2014 en 29 mei 2014 heeft klaagster verweerder herinnerd aan haar email van 2 april 2014 en een voorstel gedaan voor een betalingsregeling.
2.8 Verweerder heeft bij emailbericht van 10 juni 2014 klaagster geïnformeerd dat bijstand op basis van “no cure no pay” niet mogelijk was. Voorts gaf verweerder klaagster toen een negatief procesadvies.
2.9 Bij emailbericht van 14 juni 2014 en bij brief van 1 augustus 2014 heeft klaagster verweerder gewezen op zijn eerder (via mr. B.) gegeven oordeel over de proceskansen van klaagster. Voorts heeft klaagster haar ongenoegen uitgesproken over het feit dat verweerder niet heeft gereageerd op haar eerdere mails.
2.10 Bij brief van 11 september 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder niet dan wel traag heeft gereageerd op mailtjes en telefoontjes van klaagster. Ook op de brief van klaagster van 1 augustus 2014, waarin klaagster aankondigt een klacht in te dienen tegen verweerder als hij weer niet reageert, heeft verweerder niet gereageerd.
3.2 Ter toelichting heeft klaagster aangevoerd dat verweerder slechts één keer heeft gereageerd en wel op 10 juni 2014. De inhoud was schokkend. De zaak leek vanwege klaagsters financiële situatie voor verweerder niet interessant. Bovendien was de zaak eerder door verweerder, via mr. B., als kansrijk bestempeld met het advies te procederen, terwijl deze nu opeens kansloos zou zijn, hoewel de feiten niet waren veranderd. Klaagster is in haar belangen geschaad, omdat de zaak onnodig is vertraagd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de zaak van klaagster overgenomen van zijn kantoorgenote, mr. B., die op 1 maart 2014 met pensioen is gegaan. Mr. B. heeft klaagster hierover bij emailbericht van 19 februari 2014 geïnformeerd. Verweerder kende op dat moment de zaak inhoudelijk niet en betwijfelt of hij heeft gezegd dat hij de zaak kansrijk oordeelde.
4.2 Uit genoemd emailbericht van mr. B. blijkt dat klaagster op betalende basis werd bijgestaan. Klaagster heeft op enig moment aangegeven de mogelijkheid van een toevoeging te willen onderzoeken. Het verkrijgen van een toevoeging als ZZP’er is lastig. Ter voorkoming van kosten heeft mr. B. klaagster bij email van 26 februari 2014 bericht dat, in afwachting van de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand over de mogelijkheid van een toevoeging, de dagvaarding voorlopig niet zou worden opgesteld.
4.3 Omdat klaagster in haar emailberichten van 2 en 10 april 2014 aangaf dat zij nog niet was toegekomen aan het overleggen van de jaarcijfers, die nodig waren voor een toevoegingsaanvraag, zag verweerder geen aanleiding om op deze mails te reageren, mede gelet op de afspraken die waren vastgelegd in de emailberichten van 19 en 26 februari 2014 van mr. B. aan klaagster.
4.4 Na het emailbericht van 29 mei 2014 waarin klaagster aangeeft vrijwel zeker niet in aanmerking te komen voor een gefinancierde rechtshulp en tevens om een betalingsregeling vraagt, heeft verweerder het dossier bestudeerd en klaagster op 10 juni 2014 een negatief procesadvies gegeven, waarbij hij heeft gewezen op de kosten van een procedure. Het is zijn taak als advocaat om te wijzen op de risico’s van een procedure. Verweerder heeft ontkend dat zijn negatieve procesadvies is gekleurd door de financiële mogelijkheden van klaagster. Bij de inhoudelijke beoordeling van een zaak speelt de vraag of de rechtsbijstand op betalende basis wordt verleend is of op toevoegingsbasis, geen rol. Verweerder heeft klaagster voor zijn werkzaamheden niets in rekening gebracht.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De vraag ligt voor of verweerder de belangen van zijn cliënte zodanig heeft behartigd als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klaagster heeft er over geklaagd dat verweerder niet dan wel onvoldoende heeft gereageerd op vragen die zij hem heeft gesteld en kwesties die zij hem heeft voorgelegd. Zo heeft klaagster op 2 april 2014 vragen gesteld over de kosten van rechtsbijstand. Omdat klaagster geen reactie ontving, heeft zij verweerder op 10 april 2014 en 29 mei 2014 gerappelleerd, waarna verweerder op 10 juni 2014 uiteindelijk is ingegaan op de vraag over de kosten van rechtshulp. Voorts heeft hij een negatief procesadvies uitgebracht.
5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij meende dat hij niet hoefde te antwoorden omdat klaagster nog bezig was de kwestie van de toevoeging uit te zoeken, maar dat betekent, naar het oordeel van de raad, niet dat verweerder niet hoefde te reageren op de inhoud van de mail van klaagster van 2 april 2014. Klaagster heeft immers concrete vragen gesteld. Zo heeft zij gevraagd of betaling achteraf en wellicht in termijnen mogelijk was en over de mogelijkheid van “no cure no pay”. Deze mail vroeg duidelijk om een reactie.
5.4 Vast staat echter dat verweerder tot 10 juni 2014 (na een rappel d.d. 10 april 2014 en 29 mei 2014) heeft gewacht alvorens te reageren. Dat is te lang. Bovendien heeft verweerder ook niet gereageerd op de (boze) brief van klaagster van 14 juni 2014, waarin klaagster reageerde op de brief van verweerder van 10 juni 2014. Daarin heeft klaagster verweerder geconfronteerd met een kennelijk eerder door hem via mr. B., ingenomen standpunt. Het had op de weg van verweerder gelegen daarop nader in te gaan en meer uitleg te geven waarom hij klaagsters zaak nu kennelijk (wellicht op grond van nadere informatie) anders beoordeelde dan destijds. De raad oordeelt de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, komt de raad tot onderstaande maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, mrs. P.L.G. Buisman, G. Ham, M.A. Pasma en P.H.F. Yspeert, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 januari 2016.
griffier voorzitter