Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:132

Zaaknummer

15-493

Inhoudsindicatie

Klacht over optreden eigen advocaat. Drie klachtonderdelen van de klacht niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en één wegens het feit dat de raad daarover eerder al had geoordeeld. Klacht over urenverantwoording en uurtarief is ongegrond omdat verweerder deze voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 april 2016

in de zaak 15-493

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 7 oktober 2015 met kenmerk 2014 KNN041, door de raad ontvangen op 8 oktober 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft in de periode van november 2010 tot en met 9 mei 2011 klager rechtsbijstand verleend in een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen.

2.3    Op 9 november 2010 heeft verweerder namens klager een toevoeging aangevraagd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft een toevoeging verstrekt d.d. 22 december 2010 en klager een eigen bijdrage opgelegd van € 100,00. De toevoeging is nadien ingetrokken als gevolg van het resultaat van de boedelscheidingsprocedure.

2.4    Op 1 februari 2011 heeft de rechtbank [naam] een beschikking inzake voorlopige voorzieningen gegeven.

2.5    Op 9 mei 2011 heeft klager aangegeven niet langer gebruik te willen maken van de diensten van verweerder. Verweerder heeft bij brief van dezelfde datum klager de beëindiging van de samenwerking bevestigd en hem geïnformeerd over het uurtarief van € 150,00, exclusief kantoorkosten en BTW, indien de toevoeging zou worden ingetrokken.

2.6    Klager heeft in juni 2011 een klacht ingediend tegen verweerder bij de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in [plaats]. De klacht is op 11 april 2012 bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het toenmalige ressort Leeuwarden ongegrond verklaard. Klager is niet in verzet gegaan

2.7    Bij beschikking van 17 augustus 2011 is door de rechtbank [plaats] de echtscheiding uitgesproken.

2.8    Verweerder heeft, nadat de toevoeging was ingetrokken, klager een declaratie gestuurd van € 7.751,86. Deze declaratie is, na verrekening met een gedane betaling en de creditdeclaratie, (resulterend in de bedrag van € 5.985,91) onbetaald gebleven.

2.9    Na een procedure bij de rechtbank tot betaling van de declaraties van verweerder, welke eindigde in niet-ontvankelijkheid van verweerder, heeft laatstgenoemde op 18 december 2013 zijn declaraties voor begroting voorgelegd aan de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft de declaratie gematigd en voorwaardelijk begroot op € 5.955,70, inclusief kosten.

2.10     Uiteindelijk heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden ex art. 46 d Advocatenwet onder leiding van een lid van de Raad van Toezicht, dat geëindigd is in een minnelijke regeling die is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 25 november 2015, maar die niet is ondertekend.

2.11    Bij brief van 12 maart 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ten onrechte een toevoeging heeft aangevraagd, terwijl klager op 15 december 2010 mondeling en schriftelijk heeft aangegeven dat hij niet wilde dat een toevoeging werd aangevraagd;

b)    verweerder na het intrekken van de toevoeging aan klager een nota heeft gezonden zonder een toelichting op het gehanteerde uurtarief of het aantal uren dat in rekening is gebracht;

c)    verweerder, naast het afwikkelen van de echtscheiding, zonder opdracht van klager werkzaamheden heeft verricht waaronder het instellen van nevenvorderingen;

d)    verweerder met zijn insteek en aanpak van de zaak een hoop ellende en een puinhoop heeft aangericht. Verweerder heeft ondeugdelijke en onjuiste adviezen gegeven.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1     De aanvraag toevoeging is op of omstreeks 1 december 2010 door klager  zelf met de hand ingevuld en ondertekend. Op 22 december 2010 is een toevoeging verstrekt waarbij aan klager een eigen bijdrage is opgelegd van € 100,00.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    In het eerste gesprek in december 2010 heeft verweerder onder verwijzing naar zijn algemene voorwaarden zijn uurtarief van € 150,00 en de overige kosten genoemd. Ook in zijn brief van 9 mei 2011 heeft verweerder hierover bericht:

(…) “Mocht de toevoeging om welke reden ook te gelegener tijd ingetrokken o.i.d. worden dan kom ik betalend met U tot afrekening. Mijn uurtarief bedraagt, zoals ik U tijdens ons eerste onderhoud heb bericht, € 150,00 exclusief BTW en exclusief 5% kantoorkosten, waarnaast ik U.de eventueel kosten in rekening breng welke mij in rekening gebracht worden”.

(…)

Klager heeft alleen de nota van € 170,00 betaald.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder heeft in overleg met en na goedkeuring van klager een verweerschrift d.d. 16 december 2010 bij de rechtbank ingediend waarin onder meer is verzocht afwijzing van de kinderalimentatie en vaststelling van een omgangs-/contact-/zorgregeling tussen klager en zijn kinderen. Klager en zijn voormalige echtgenote spraken niet meer met elkaar. Als verweerder alleen de echtscheiding had moeten regelen, had hij klager geadviseerd verstek te laten gaan.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Klager heeft eerder over de kwaliteit van de dienstverlening geklaagd. Die klacht is in al zijn onderdelen door de voorzitter van de raad van discipline kennelijk ongegrond verklaard. Wanneer in een echtscheiding voorlopige voorzieningen worden gevraagd, is de zaak bewerkelijker en kost meer tijd. Bovendien heeft klager op voorhand alle stukken ontvangen en zich met de inhoud akkoord verklaard.

 

BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2      De raad stelt vast dat er een toevoegingsaanvraag is ingediend en dat op 22 december 2010 een toevoeging is verstrekt. Van die beslissing heeft klager een afschrift  gekregen, zodat vaststaat dat klager eind december 2010 wist dat er een toevoeging was verstrekt. Klager klaagt daar echter pas over in zijn brief van 12 maart 2014. De vraag is nu of klager te lang heeft gewacht met het indienen van een klacht. De raad overweegt daarover als volgt.

5.3      In het tuchtrecht voor advocaten golden tot 1 januari 2015 geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, te lang heeft gewacht met indiening van de klacht en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

5.4      Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.

5.5      In het onderhavige geval heeft klager meer dan 3 jaar gewacht met indiening van de klacht terwijl er geen rechtens relevante redenen zijn geweest om zo lang te wachten, althans daarvan is niet gebleken, De raad ziet ook anderszins geen aanleiding  om van de algemene regel af te wijken en oordeelt klager niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    Verweerder stelt dat hij het uurtarief in het eerste gesprek heeft meegedeeld en voorts dat hij dat in een brief van 9 mei 2011 schriftelijk heeft vastgelegd waarbij hij tevens een urenverantwoording heeft meegestuurd. Vervolgens heeft hij op 22 november 2012  een nota gestuurd. Klager heeft het uurtarief van € 150,00 niet betwist terwijl de raad evenmin reden heeft aan te nemen dat klager de urenverantwoording niet heeft ontvangen. De raad komt dan ook tot het oordeel dat verweerder zijn uurtarief en de urenverantwoording voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en niet klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder heeft ook overigens geen regel omtrent financiële aangelegenheden overtreden. Hij heeft geen onredelijk salaris in rekening gebracht en heeft de in rekening gebrachte uren verantwoord. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c en d)

5.7    Deze beide klachtonderdelen worden samen behandeld, omdat beide betrekking hebben op de werkzaamheden van verweerder en met name het verrichten van werkzaamheden zonder opdracht en onjuiste advisering.

5.8     De raad is van oordeel dat deze klachtonderdelen ook in de beslissing van de voorzitter van de raad in zijn beslissing van 11 april 2012 zijn beoordeeld. Daarin ging het - kort samengevat - om onzorgvuldig handelen van verweerder, waaronder de raad het hier gestelde, zonder opdracht werk verrichten en onjuiste advisering, begrijpt.  Die verwijten stelt klager weer aan de orde. Nu daarover door de voorzitter van de raad in genoemde beslissing een oordeel is gegeven, en het thans om dezelfde gedragingen op grond van hetzelfde feitencomplex gaat, kan de tuchtrechter daar niet weer over oordelen. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a, c en d niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E. van Asselt-Pronk, E.A.C. van de Wiel, H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2016.

 

griffier                                                        voorzitter