Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:120

Zaaknummer

53/15

Inhoudsindicatie

Klaagster klaagt over de werkgever van haar advocaat (ook advocaat) omdat deze, na het beëindigen van het dienstverband tussen werkgever en werknemer, zou weigeren in te stemmen met voortzetting van de rechtsbijstand aan klaagster op grond van het tussen werkgever (verweerder)  en werknemer  (de advocaat van klaagster) geldende concurrentie-/relatiebeding. Niet gebleken is dat advocaat/werkgever onredelijke eisen heeft gesteld aan de voormalige werknemer (advocaat van klaagster) voor overname van de zaak en bovendien is niet gebleken dat de voormalige werknemer/advocaat bereid was de zaak over te nemen. Evenmin gebleken van excessief declaratiegedrag.  Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 14 maart 2016

in de zaak 53/15

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerders

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 23 juni 2015  met kenmerk 2014 KNN170 a en b, door de raad ontvangen op 24 juni 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster en mr. K. alsmede mr. B., gemachtigde van mr. K. en van mr. H.. Laatstgenoemde is niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is gehuwd geweest met de heer B. Bij beschikking van 29 maart 2011 is de echtscheiding tussen beiden uitgesproken, welke beschikking op 7 juli 2011 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. Klaagster en B. waren onder huwelijkse voorwaarden gehuwd, met dien verstande dat er uitsluiting was van iedere vermogensgemeenschap, maar met een periodiek verrekenbeding. Bij beschikking van 2 augustus 2011 heeft de rechtbank een boedelnotaris en een onzijdig persoon benoemd. Klaagster en B. zijn met behulp van een boedelnotaris niet tot een afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en gemeenschap gekomen. Klaagster heeft vervolgens B. doen dagvaarden om tot een verdeling te komen.

2.3    In de boedelscheidingsprocedure werd klaagster bijgestaan door mr. H., destijds verbonden aan het kantoor van beide verweerders. Van begin april 2014 tot begin september 2014 is mr. H. wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof afwezig geweest. De behandeling van de zaak van klaagster is waargenomen door verweerster sub 2. Na haar terugkeer van verlof heeft mr. H. besloten het kantoor van verweerders te verlaten. Zij heeft dat op 9 september 2014 aan klaagster meegedeeld.

2.4    Mr. H. heeft per 1 november 2014 haar dienstverband met het kantoor van verweerders beëindigd. Mr. H. had met het kantoor een concurrentie-/relatiebeding. Klaagster heeft het kantoor laten weten dat zij niet meer wenste te worden bijgestaan door verweerster sub 2.

2.5    Bij brief van 16 oktober 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerders.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, ten aanzien van verweerder sub 1 zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder sub 1 geen rekening heeft gehouden met het belang van klaagster bij zijn beslissing om mr. H. zondermeer aan het concurrentie-/relatiebeding te houden. Bovendien heeft hij niet gereageerd op klaagsters onvrede over de overname van haar zaak door verweerster sub 2 en de daaruit voortgevloeide hoge declaraties;

3.2    De klacht houdt, ten aanzien van verweerster sub 2 zakelijk weergegeven, in dat verweerster sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster sub 2 zeer veel tijd heeft besteed aan klaagsters zaak, waarvan slechts een deel als niet-declarabel is aangemerkt.

Toelichting:

Dit had te maken met het feit dat verweerster sub 2 zich noodgedwongen moest inlezen in het complexe dossier. Klaagster heeft zich dan ook beklaagd over de hoogte van de declaraties. Zij is van mening dat de tijd die door verweerster sub 2 in rekening is gebracht niet in verhouding staat tot hetgeen al eerder was gedaan door mr. H. Op het verzoek van klaagster om nog eens kritisch naar de gedeclareerde uren te kijken, heeft verweerster sub 2 niet gereageerd. Zij heeft klaagster bij brief van 27 augustus 2014 bericht dat zij het verzoek van klaagster heeft voorgelegd aan verweerder sub 1. Ook heeft verweerster sub 2 geen excuus aangeboden voor de foutieve optelling in factuur 21408266. Uiteindelijk heeft niet verweerder sub 1 maar mr. H. direct na haar terugkeer telefonisch op de klacht van klaagster gereageerd. Klaagster vindt het zeer ongepast dat niet één van verweerders heeft gereageerd maar dat zij dit hebben overgelaten aan mr. H.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder sub 1 heeft aangevoerd dat mr. H. een relatiebeding had met zijn kantoor. Mr. H. heeft er voor gekozen geen afspraak met het kantoor te maken over het overnemen van de zaak van klaagster, nadat mr. H. het kantoor had verlaten. Dit kan het kantoor c.q. verweerder sub 1 niet worden verweten. Per e-mailbericht van 7 oktober 2014 heeft verweerder sub 1 klaagster bevestigd dat het haar vrije keuze is een andere advocaat te kiezen. Klaagster heeft dat ook gedaan. Het dossier is vervolgens aan deze advocaat overgedragen.

4.2    Verweerster sub 2 heeft aangevoerd dat de tijd die zij heeft besteed aan het inlezen van het dossier niet in rekening heeft gebracht. Wel is de tijd in rekening gebracht die verweerster sub 2 heeft besteed aan de feedback met bijlagen, die klaagster haar heeft gestuurd als reactie op de conceptdagvaarding. Immers mr. H. zou een vergelijkbare tijdsbesteding nodig hebben gehad om de grote hoeveelheid documenten die klaagster had gestuurd, door te nemen. Inderdaad is er een fout in de optelling in één van de nota’s  geslopen. Nadat klaagster hierop had geattendeerd, is deze fout gecorrigeerd onder aanbieding van excuses.

 

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Ten aanzien van verweerder sub 1 is de raad van oordeel dat verweerder sub 1 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het feit dat het kantoor van verweerder sub 1  met mr. H. een concurrentie-/relatiebeding heeft afgesloten is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat zou onder omstandigheden het geval kunnen zijn als verweerder sub 1 onredelijke eisen had gesteld aan mr. H. ten aanzien van de overname van de zaak. Daarvan is echter niet gebleken. Daar komt nog bij dat evenmin gebleken is dat mr. H. ook daadwerkelijk bereid was de zaak van klaagster over te nemen.

5.3    Het feit dat verweerder sub 1 niet heeft gereageerd naar aanleiding van de klacht van klaagster betreffende de vermeende hoge declaraties van verweerster sub 2 is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Deze klacht richtte zich tegen verweerster sub 2 en zal onderstaand worden besproken. Bovendien heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerders deze klacht behandeld zodat het niet aan verweerder sub 1 was om hier verder op in te gaan.

5.4    Ten aanzien van de klacht tegen verweerster sub 2 is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is. Over de hoogte van declaraties oordeelt de raad van discipline niet, in zoverre dat de raad alleen bevoegd is te oordelen of  sprake is van excessief declaratiegedrag. Daarvan is in het geheel niet gebleken. Uit de overgelegde nota’s blijkt dat de tijd die verweerster sub 2 heeft gespendeerd aan het inlezen in de zaak van klaagster niet in rekening is gebracht. Deze posten zijn aangegeven met het woord ‘matigen’. Uit de gespecificeerde nota’s en de toelichting daarop door verweerster sub 2 kan niet worden opgemaakt dat er sprake is van excessief declaratiegedrag.

5.5    Voor zover klaagster verweerders verwijt dat zij niet hebben gereageerd op de klachten van klaagster, maar dat aan mr. H. heeft overgelaten, volgt de raad klaagster niet. Mr. H. heeft de zaak tot haar ziekteverlof behandeld en niet onbegrijpelijk is dat verweerders mr. H. hebben gevraagd zelf naar klaagster toe te reageren op de klachten.

5.6    De klacht tegen beide verweerders is dan ook ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht tegen beide verweerders ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. P.L.G. Buisman, G.E.J. Kornet, M.A. Pasma, M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr.  D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2016.

 

griffier                                       voorzitter