Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:307

Zaaknummer

50/15

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Deels kennelijk niet-ontvankelijjk wegens termijnoverschrijding; deels kennelijk ongegrond. Verweerster mocht o.g.v. een rechterlike beslissing) executiemaatregelen nemen om haar vordering op klaagster te innen.

Uitspraak

Beslissing van 6 juli 2015

in de zaak 50/15

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 9 juni 2015 met kenmerk 51/14/108, door de raad ontvangen op 10 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 12 december 2014 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    In 2002 is verweerder voor klaagster opgetreden in een echtscheidingsprocedure. In 2004 heeft klaagster zich bij de toenmalige deken in het arrondissement Zwolle-Lelystad beklaagd over verweerder, onder andere over het niet nakomen van een tussen partijen gemaakte prijsafspraak van €  7.000,00 waarvan verweerder het bestaan ontkende. Voorts verwees verweerder naar de vastlegging van de tariefafspraak in zijn brief van 30 januari 2002 aan klaagster. Nadat de toenmalige deken zich in een brief van 2 november 2004 tot klaagster had gewend is niet meer van klaagster vernomen.

1.4    Op 20 september 2006 is door de rechtbank te M. een vonnis gewezen waarbij klaagster is veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan het kantoor van verweerder vanwege verleende juridische diensten. Op 30 oktober 2006 is overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag onder het UWV in opdracht van verweerder. Het UWV heeft teveel ingehouden naar aanleiding van het einde 2006 gelegde beslag en heeft uit eigen beweging de betalingen aan de deurwaarder in 2014 gestaakt. Klaagster heeft zich tot de bestuursrechter gewend en op 26 november 2014 is afgesproken dat het UWV klaagster een nabetaling zal doen van het volledige onrechtmatig maandelijks ingehouden bedrag van € 73,74 en restitutie van het volledige onrechtmatig ingehouden vakantiegeld vanaf december 2006 tot en met september 2014.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder zich niet aan de prijsafspraak van € 7.000,00 heeft gehouden, zoals overeengekomen tijdens het intakegesprek van 19 januari 2002. Bovendien heeft verweerder klaagster nooit meegedeeld dat de grens van € 7.000,00 was bereikt en heeft excessief gedeclareerd.

Klaagster voelde zich ernstig bedreigd en opgelicht door de handelwijze van verweerder.

b)    verweerder opdracht heeft gegeven tot beslaglegging op de WAO-uitkering van klaagster onder de beslagvrije voet. Dit is gebeurd gedurende een periode van zeven jaar en tien maanden.

c)    verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige beslaglegging op een deel van het vakantiegeld 2015 van klaagster. Voorts heeft verweerder misbruik van recht gemaakt en van zijn bevoegdheden.

 

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Allereerst voert verweerder aan dat er sprake is van verjaring. Verweerder heeft gedurende de periode 2002 tot en met 6 januari 2004 de belangen van klaagster behartigd. Er is sedertdien teveel tijd verstreken tot het tijdstip waarop klaagster de klacht heeft ingediend.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerder ontkent de gestelde prijsafspraak. Bij brief van 30 januari 2002 heeft hij de afspraken met klaagster bevestigd. Er was dan ook geen enkele reden voor verweerder om klaagster mededeling te doen over het bereiken van de grens van € 7.000,00. Voorts heeft de kantonrechter bij vonnis van 20 december 2006 de vordering van verweerder op klaagster toegewezen. Van ernstige bedreiging en oplichting is geen sprake geweest.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Verweerder heeft op 30 oktober 2006 aan de deurwaarder opdracht gegeven het vonnis van de rechtbank te M. van 20 september 2006 te executeren. Verweerder heeft geen bemoeienis gehad met de manier waarop het vonnis is geëxecuteerd.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Verweerder is niet bekend met een onrechtmatige beslaglegging op een deel van het vakantiegeld 2015 noch met misbruik van recht en misbruik van bevoegdheden.

 

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. 

Ad klachtonderdeel a en b)

4.2    In het (tot 1 januari 2015 van kracht zijnde) tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen van de advocaat en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager (in casu klaagster) wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

4.3    Daarbij dient rekening te worden gehouden met de relevante feiten en omstandigheden, zoals de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.

Ad klachtonderdeel a)

4.4    De voorzitter stelt vast dat litigieuze handelen van verweerder betrekking heeft op de periode van 2002 tot eind 2006. Dat betekent dat klaagster ruim acht jaar heeft gewacht alvorens de klacht in te dienen. De voorzitter overweegt voorts dat klaagster geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan haar belang zou moeten prevaleren boven het belang van verweerder dat hij er van uit mag gaan dat hij zich na ruim acht jaar niet meer over zijn optreden behoeft te verantwoorden. Een en ander betekent dat klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk is.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Het feit dat het UWV over de periode van 2006 tot 2014 (na opdracht tot executie van het vonnis van 30 oktober 2006)  kennelijk teveel heeft ingehouden van de uitkering van klaagster, is verweerder niet bekend en valt onder de verantwoordelijkheid van het UWV. Hiervan kan verweerder geen verwijt worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Dit klachtonderdeel is eveneens  kennelijk ongegrond omdat niet gebleken is van onrechtmatige beslaglegging op een deel van het vakantiegeld in 2015, laat staan dat verweerder daarmee enige bemoeienis heeft gehad. Evenmin is gebleken dat verweerder misbruik heeft gemaakt van bevoegdheden. Klaagster heeft dit klachtonderdeel in het geheel niet onderbouwd zodat dit kennelijk ongegrond is .

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a en b, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdeel c kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt klachtonderdeel a kennelijk niet ontvankelijk en klachtonderdeel b en c kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 6 juli 2015.

 

griffier                                               voorzitter