Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:297
Zaaknummer
60/14
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft, in zijn hoedanigheid van waarnemer op grond van art. 60ab Advocatenwet in de praktijjk van een advocaat, niet verwijtbaar lang gewacht met het opnemen van contact met klagers. De zaak van klagers was zeer complex en niet gemakkelijk te doorgronden, waarbij verweerder zich er wel van had vergewist dat er geen termijnen verliepen. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 26 juni 2015
in de zaak 60/14
naar aanleiding van de klacht van:
1. de heer [ ]
2. mevrouw [ ]
3. de besloten vennootschap [ ] B.V.,
vertegenwoordigd door de heer [ ]
klagers
gemachtigde van klager sub 1 en 2: de heer [ ]
tegen
mr. [ ]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 27 augustus 2014 met kenmerk 2014 KNN061, door de raad ontvangen op 1 september 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 april 2015 in aanwezigheid van klagers en hun gemachtigde alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Blijkens een opdrachtbevestiging d.d. 20 oktober 2010 hebben klagers en een zekere W. een zaak in behandeling gegeven aan mr. R.
2.3 Naar aanleiding van een verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet is de raad van discipline verzocht mr. R. te schorsen in verband met een vermeend onjuist gebruik van de derdengeldrekening en is de benoeming gevraagd van een waarnemer in de praktijk van mr. R. in verband met de te verwachten schorsing. Vervolgens heeft mr. R. zich op 2 december 2013 van het tableau laten schrappen. Bij beslissing van 3 december 2013 heeft de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden bovengenoemd verzoek van de deken deels toegewezen en verweerder aangewezen als waarnemer in de praktijk van mr. R. Vervolgens heeft de deken bij de raad van discipline een klacht ingediend tegen mr. R. Deze klacht is behandeld ter zitting van de raad van discipline van 11 april 2014 en bij beslissing van deze raad van 20 juni 2014 is mr. R. de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd, welke beslissing inmiddels onherroepelijk is geworden. Bij vonnis van de rechtbank N. van 6 mei 2014 is mr. R. in staat van faillissement verklaard.
2.4 De zaak die aan mr. R. in behandeling was gegeven betrof het instellen van een vordering tot nakoming dan wel vervangende schadevergoeding. De nakomingsvordering zou betrekking hebben op tussen klagers sub 1 en 2 enerzijds en een zekere V. anderzijds gemaakte afspraken, vastgelegd op 20 mei 2010. Het ging daarbij om verkoop door klagers sub 1 en 2 aan genoemde V. van een groot gedeelte van de boerderij van klagers sub 1 en 2 voor een koopsom van € 2.400.000,00.
2.5 Uit de opdrachtbevestiging van 20 oktober 2010, die zich niet bij de stukken bevindt, zou zijn af te leiden dat er sprake is geweest van drie conceptovereenkomsten tussen klagers sub 1 en 2 en genoemde W. voor de aankoop van de boerderij van klagers voor € 2.600.000,00, voor de aankoop van een gedeelte van deze boerderij aan genoemde V. voor € 2.400.000,00 en voor de aankoop van de boerderij van V. door W. voor een bedrag van € 3.300.000,00. Mr. R. zou werkzaamheden verrichten voor alle klagers en de heer W.
2.6 Mr. R. heeft van genoemde partijen een voorschot ontvangen van totaal € 25.000,00. Klaagster sub 3 heeft een bijdrage geleverd van € 5.000,00. Bij brief van 25 juni 2013 heeft mr. M. advocaat te Groningen, namens klaagster sub 3 de opdrachtovereenkomst met mr. R. ontbonden en is ten behoeve van klaagster sub 3 onder andere aanspraak gemaakt op restitutie van het reeds betaalde voorschot van € 5.000,00.
2.7 Vervolgens hebben klagers in 2012 mr. E., advocaat te H., benaderd met het verzoek om te bezien of mr. R. wel of niet werkzaamheden had verricht inzake de hierboven genoemde kwesties. Tussen mr. E. en mr. R. heeft enige correspondentie plaatsgevonden waarover mr. E. klagers heeft geïnformeerd.
2.8 Bij brief van 7 april 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder, als waarnemer in de praktijk van mr. R., meer dan drie maanden nadat klagers op 17 december 2013 door de deken hiervan in kennis waren gesteld, in het geheel geen contact heeft opgenomen met klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerder is als waarnemer aangesteld in de praktijk van mr. R., voormalig advocaat te S. Deze aanstelling heeft plaatsgevonden op grond van een beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 december 2013. Daarin is (kort samengevat) bepaald dat verweerder in het belang van de cliënten van mr. R. naar bevind van zaken die maatregelen mag nemen waartoe mr. R. als advocaat zelf bevoegd zou zijn.
4.2 Direct na de aanwijzing heeft verweerder meerdere uitvoerige gesprekken gehad met mr. R. Daarbij is ook de kwestie van klagers de heer W. en de heer V. aan de orde geweest. Verweerder heeft enig onderzoek gedaan en daarbij viel het op dat het om een buitengewoon gecompliceerde kwestie ging, terwijl er inmiddels ook onenigheid was ontstaan tussen mr. R. en klagers. Die onenigheid was zo hoog opgelopen dat klagers zich van rechtsbijstand door andere advocaten hadden voorzien. Verder constateerde verweerder dat er geen procedure aanhangig was gemaakt en dat er om die reden geen termijnen liepen.
4.3 Verweerder heeft niet direct inhoudelijk contact opgenomen met klagers omdat er sprake leek van een belangentegenstelling tussen de diverse betrokkenen in deze zaak. Voor verweerder bestond dan ook niet direct de noodzaak om onmiddellijk contact op te nemen te meer omdat betrokkenen ook reeds andere advocaten hadden benaderd. Bovendien is het niet de taak van een waarnemer om inhoudelijke beslissingen met betrekking tot lopende zaken te nemen die zijn voorgelegd aan degene wiens praktijk wordt waargenomen. Vanwege het indienen van de klacht is verweerder er verder niet aan toegekomen om een inhoudelijke bespreking met de betrokkenen te hebben. Verweerder had ten tijde van het indienen van de klacht wel een conceptbrief gereed voor betrokkenen, waaronder klagers.
4.4 Verweerder is van mening dat er geen sprake is van overtreding van enig toetsingscriterium als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Het was van het begin af aan duidelijk dat klagers gebroken hadden met mr. R. zodat geen sprake meer was van een formele cliënt/advocaatrelatie tussen in elk geval de gemachtigde van klagers en mr. R., terwijl daarnaast, voor zover nog sprake was van een advocaat/cliëntrelatie tussen mr. R. en klagers, de belangen van klagers werden waargenomen door mr. E. Het lag dan ook niet op de weg van verweerder als waarnemer om maatregelen te nemen ten behoeve van klagers.
4.5 Volgens de taakomschrijving is het niet de taak van de waarnemer om de ontstane schade, ontstaan als gevolg van het disfunctioneren van de waargenomen advocaat, op te lossen. Overigens is van schade door het ontijdig beëindigen van de praktijk niet gebleken. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is derhalve geen sprake.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad stelt vast dat het in dezen gaat om het handelen van verweerder als waarnemer in de praktijk van mr. R. Beoordeeld moet worden of er sprake is van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Als onweersproken staat vast dat verweerder vanaf medio december 2013 tot eind maart 2014 geen contact heeft opgenomen met klagers over de bij mr. R in behandeling zijnde zaak van klagers, terwijl verweerder heeft erkend dat er op 20 december 2013 contact is geweest tussen de vertegenwoordiger van klaagster sub 3 en zijn kantoor.
5.3 Gelet op het feit dat verweerder gemotiveerd uiteen heeft gezet dat de kwestie waarbij klagers betrokken waren, zeer complex was mede in verband met mogelijke belangentegenstellingen, was het begrijpelijk dat verweerder deze zaak niet onmiddellijk ter hand heeft genomen, temeer daar hij in verband met de problematiek tijd nodig had voor onderzoek, terwijl hij zich er van had vergewist dat er geen fatale termijnen verliepen. Onder de geschetste omstandigheden is de raad dan ook van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 Overigens zou het aanbeveling hebben verdiend indien verweerder in ieder geval kort na medio december 2013 hierover klagers met een enkel woord had bericht. De raad tekent daarbij wel aan dat klagers hebben erkend dat zijzelf alleen maar in december 2013 contact hebben opgenomen met verweerder en daarna niet meer. Dat er geen communicatie tussen klagers en verweerder is geweest, is dan ook niet alleen aan verweerder te wijten. Van een stelselmatig niet reageren door verweerder is geen sprake. Bovendien heeft verweerder aangevoerd dat hij eind maart 2014 een concept brief klaar had voor klagers maar dat deze niet is verstuurd omdat klagers toen al een klacht hadden ingediend.
5.5 Ten aanzien van het argument van verweerder dat mr. R., ten tijde dat verweerder zijn taak als waarnemer in de praktijk begon, geen advocaat meer was van klagers maar mr. E., stelt de raad vast dat zulks niet gebleken is. Klagers sub 1 en 2 hadden zich tot mr. E. gewend met een beperkte opdracht. Mr. E. schrijft in een brief van 19 november 2012 aan mr. R.:
“Dit schrijven is bedoeld om helderheid te verkrijgen over de status van de zaak alsmede omtrent de gerechtelijke stappen die u gezet heeft of voornemens bent te gaan zetten om van V. in rechte schadevergoeding af te dwingen.” (afkorting-raad)
Daaruit is niet af te leiden, naar het oordeel van de raad, dat mr. E. advocaat was van klagers sub1 en 2.
BESLISSING
De raad van discipline:
oordeelt de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, W.H. Kesler, H.J.P. Robers, M.J.J.M. van Roosmalen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2015.
griffier voorzitter