Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-03-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:127

Zaaknummer

15-447

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klaagsters belangen onvoldoende behartigd. Ondanks diverse verzoeken van klaagster heeft verweerder in de door hem voor klaagster gevoerde procedure geen beroep op verrekening gedaan. Hij heeft klaagster ook niet laten weten waarom hij dit niet deed. De klacht daarover is gegrond. Klaagsters verwijt over het excessief declareren is onvoldoende onderbouwd en daarom ongegrond. Het hebben van een klachtenregeling die op alle opdrachten van toepassing is, is met ingang van 1 januari 2015 verplicht voor alle advocaten. In deze zaak dateert de opdracht uit 2011. Klagers klacht is op dit punt ongegrond. Ook het verwijt dat verweerder met klaagsters woordvoerder contact heeft gezocht naar aanleiding van de verwijten van klaagster leidt niet tot een gegronde klacht. Klaagster heeft zich gedurende de procedure voortdurend van deze woordvoerder bediend en deze was van alles op de hoogte. Mede gezien eerdere tuchtrechtelijke beslissingen wordt een voorwaardelijke schorsing en een kostenveroordeling opgelegd alsmede vergoeding van griffierecht en reiskosten aan klager.

Uitspraak

Beslissing van 21 maart 2016

in de zaak 15-447

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 mei 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 oktober 2015 met kenmerk 2015 KNN069, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerder met productie 15.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster, tezamen met drie andere partijen, vanaf 2011 bijgestaan in een procedure tegen S. B.V. en haar bestuurder, de heer B. Aan klaagster (en andere partijen) was in 1995 een vordering op S. B.V. gecedeerd die voor wat klaagster betrof neer kwam op een bedrag van fl. 246.142,90. De vordering vloeide voort uit een geldlening van V. N.V. aan S. B.V. In de akte van cessie is onder meer bepaald dat S. B.V. alle betalingen aan de desbetreffende partijen zal doen naar evenredigheid van ieders vordering.

2.2    In 2006 is aan diverse partijen waaronder klaagster de mogelijkheid geboden om een bungalow van S. B.V. te kopen en de koopprijs te verrekenen met de openstaande vordering. Klaagster heeft daarvoor interesse getoond door een antwoordformulier in te vullen.

2.3    Omdat betalingen achterwege bleven heeft klaagster met andere partijen een procedure aangespannen. Bij vonnis van de voormalige rechtbank [plaats] van 31 oktober 2012 is de vordering van klaagster toegewezen. Bij arrest van het gerechtshof [plaats] van 3 juni 2014 is de vordering alsnog afgewezen.

2.4    In april 2012 heeft klaagster een bungalow gekocht voor € 200.000. Dit bedrag is niet verrekend met klaagsters vordering op S. B.V. Wel is van dit bedrag aanvankelijk € 25.000 bij de notaris bij wie de levering plaats vond, in depot gebleven.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder geen aandacht heeft besteed aan het verzoek van klaagster om de geboden mogelijkheid tot verrekenen mee te nemen in de procedure tegen S. B.V. Klaagster heeft daardoor schade geleden;

b)    verweerder excessief heeft gedeclareerd;

c)    klaagster door verweerder niet is gewezen op de klachtenregeling die gold binnen zijn kantoor;

d)    verweerder zonder toestemming van klaagster met een van de andere bij de procedures betrokken partijen heeft gesproken over de klacht van klaagster tegen verweerder.

3.2    Ter onderbouwing van de klacht heeft klaagster verwezen naar haar e-mailbericht aan verweerder van 19 maart 2012 waarin zij in haar commentaar op de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie melding maakt van de verrekeningsaanbod en zij verzoekt verrekening te claimen. Bij dat bericht is een bijlage gevoegd over de verkoop van bungalows en het antwoordformulier. Verweerder heeft niet op dit bericht gereageerd.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De vordering tegen S. B.V. en haar bestuurder B. is gebaseerd op het onrechtmatig handelen van deze partijen en daarvoor is een schadevergoeding geëist. Verweerder heeft nimmer begrepen dat klaagster alsnog een mogelijkheid tot verrekening wenste te verkrijgen. Dat zou ook tegenstrijdig zijn met het in de dagvaarding ingenomen standpunt. Verweerder heeft de dagvaarding op voorhand aan klaagster toegezonden. Uit het e-mailbericht van 19 maart 2012 heeft verweerder niet opgemaakt dat het de bedoeling van klaagster was dat hij de eis zou wijzigen (bij antwoord in reconventie). Verweerder zou een dergelijke wijziging ook hebben ontraden. Uit het e-mailbericht van 4 juni 2013 heeft verweerder ook niet opgemaakt dat klaagster haar vordering in appel wilde wijzigen in die zin dat er een voorwaardelijke vordering tot verrekening werd ingesteld. Ook als dat wel het geval zijn geweest dan zou verweerder hier niet op in zijn gegaan.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Het verwijt dat verweerder excessief zou hebben gedeclareerd is niet onderbouwd. Hij heeft telkens tussentijds facturen verzonden en nimmer klachten ontvangen.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Op het intake formulier wordt verwezen naar de klachtenregeling van verweerders kantoor.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Op deze klachtprocedure is de geheimhoudingsverplichting niet van toepassing.

 

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet voldoende zorgvuldig gehandeld bij het behartigen van de belangen van klaagster in de procedure tegen S. B.V. en de heer B. Op het e-mailbericht van klaagster van 19 maart 2012 heeft verweerder niet gereageerd terwijl klaagster in dat bericht met zoveel woorden schrijft:

“… dan claimt M. b.v. [afkorting-raad]verrekening van rente en schulden…”

en nogmaals

“… claimt M. b.v. [afkorting-raad] verrekening van schulden bij aankoop van een bungalow.”.

In het e-mailbericht van 4 juni 2013 stelt klaagster nogmaals de kwestie van de verrekening aan de orde. Zij meldt daarbij:

“vorige keer heeft dit in het geheel niet meegenomen, maar wij vinden dit item dusdanig van belang, dat onze grieven dit keer door u wel worden meegenomen.”

Het had verweerder duidelijk moeten zijn dat de kwestie van de verrekening voor klaagster uitermate belangrijk was. Het had op zijn weg gelegen om te reageren op de berichten van klaagster hierover. Hij had klaagster toen moeten aangeven waarom hij een dergelijke claim ontraadde. Verweerder heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van klaagster in deze kwestie. Dat is wellicht te wijten aan het feit dat verweerder vrijwel uitsluitend met de heer G. communiceerde, maar dat pleit verweerder niet vrij. Hij had meer aandacht moeten besteden aan de specifieke belangen van elk van de partijen voor wie hij optrad, waaronder klaagster. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Dit klacht onderdeel is onvoldoende onderbouwd. In de periode dat verweerder voor klaagster optrad heeft zij nimmer aanmerkingen op de verzonden facturen gemaakt. Pas bij het indienen van de klacht is dit verwijt geuit zonder aan te geven waarom de declaraties van verweerder excessief zijn. Het enkele feit dat de gemachtigde het vindt gaan om hoge bedragen volstaat niet.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Verweerder heeft onbetwist gesteld dat zijn kantoor een klachtenregeling kent. Dit is vermeld op het op 6 juli 2011 aan klaagster verzonden intake formulier. Klaagster weet niet of zij dit formulier heeft ontvangen. Verweerder beschikt niet over een getekend exemplaar van het formulier. Het hebben van een klachtenregeling is middels de Verordening op de Advocatuur per 1 januari 2015 verplicht gesteld in artikel 6.28. Op grond van lid 3 van dat artikel dient die regeling op elke opdracht van toepassing te worden verklaard. Nu de onderhavige opdracht echter dateert van 2011 en verweerder een klachtenregeling heeft, beoordeelt de raad dit onderdeel van de klacht als ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Verweerder heeft naar aanleiding van de ingediende klacht contact gezocht met de heer G. die gedurende de beide procedures woordvoerder was van de betrokken vier partijen. Naar het oordeel van de raad is dit geen schending van de geheimhoudingsverplichting. De heer G. was van alles op de hoogte en mocht door verweerder geraadpleegd worden om zijn verweer tegen de klachten van klaagster te kunnen staven.

 

6    MAATREGEL

6.1    Mede gezien de eerder aan verweerder opgelegde disciplinaire maatregelen acht de raad een maatregel op zijn plaats.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000; BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart het klachtonderdeel onder a gegrond;

-        verklaart klachtonderdelen b, c en d ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 14 dagen op;

-        stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaren;

-        veroordeelt verweerder tot betaling binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing van: 

         1.    het griffierecht van € 50,00 aan klaagster,

         2.    reiskosten ad € 50,00 aan klaagster, en

         3.    de proceskosten ad € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Aldus gewezen door mr. mr.  F.P. Dresselhuys - Doeleman, voorzitter, mrs. M.L.M.C. van Kalmthout, W.H. Kesler, J.A. Holsbrink, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin – van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2016.

 

Griffier                                         Voorzitter