Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:128
Zaaknummer
15-249
Inhoudsindicatie
Dat verweerder onvoldoende reageerde op verzoeken van klaagster is niet komen vast te staan. De gronden die verweerder voor het hoger beroep van klaagster heeft aangevoerd zijn mager, maar klaagster heeft niet aangegeven welke gronden ontbreken. Het verwijt dat verweerder er niet voor heeft gezorgd dat klaagsters echtgenoot niet bij de behandeling van haar zaak door de rechtbank aanwezig kon zijn levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 1 april 2016
in de zaak 15-249
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 11 augustus 2014 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 11 augustus 2015 met kenmerk 51/14/67, door de raad ontvangen op 12 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- een brief van verweerder van 8 januari 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Eind 2011 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in verband met het beëindigen van haar WIA-uitkering. Het door verweerder ingediende bezwaar tegen de beëindiging is op 3 juli 2012 afgewezen. De rechtbank heeft een tegen de afwijzing ingesteld beroep op 25 september 2013 behandeld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 november 2013 het beroep ongegrond verklaard.
2.2 Op 13 december 2013 heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep op nader aan te voeren gronden. Bij brief van 30 januari 2014 heeft verweerder nadere gronden aangevoerd met het verzoek deze te mogen aanvullen na ontvangst van het verweerschrift.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij heeft gehandeld en/of nagelaten te handelen in strijd met de zorg die hij als behoorlijk advocaat behoorde te betrachten in de relatie met klaagster. Dit is gebleken uit het feit dat verweerder geen antwoord gaf op mails, niet terugbelde en van belang zijnde post niet doorstuurde. Verweerder liet na medische informatie op te vragen; hij zocht geen contact met het UWV.
b) verweerder tijdens de zitting bij de rechtbank niet heeft gezorgd voor een tolk of voor de aanwezigheid van klaagsters echtgenoot in de zittingszaal zodat deze als tolk voor klaagster, die de Nederlandse taal niet goed machtig is, kon fungeren.
3.2 De echtgenoot van klaagster heeft zijn ontevredenheid met de gang van zaken binnen het kantoor van verweerder aan de orde gesteld in het kader van de interne geschillenregeling. In dat kader heeft verweerder aangeboden geen eigen bijdrage in rekening te zullen brengen voor de behandeling van het hoger beroep.
4 VERWEER
Verweerder stelt dat hij de belangen van klaagster altijd naar behoren behartigd heeft. Hij heeft alles naar voren gebracht wat van belang was en daarmee waren klaagster en haar echtgenoot het eens.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder waar nodig adequaat gereageerd op mails en verzoeken van klaagster. Weliswaar is de onderbouwing van het beroep en hoger beroep mager maar de raad heeft niet kunnen vast stellen dat er meer of andere gronden waren die door verweerder ten onrechte niet zijn aangevoerd.
Ad klachtonderdeel b)
5.2 Het feit dat klaagsters echtgenoot niet bij de zitting van de rechtbank aanwezig was kan naar het oordeel van de raad niet aan verweerder worden verweten.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. M.L.M.C. van Kalmthout, W.H. Kesler, J.A. Holsbrink, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 april 2016.
Griffier Voorzitter