Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-04-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:145

Zaaknummer

15-536

Inhoudsindicatie

Verweerder treedt op voor de moeder van de vermoorde M.V. Klager heeft beschikking gekregen over het dagboek van verweerders cliënte en heeft dat dagboek gepubliceerd. Verweerder heeft namens zijn cliënte een kort geding aangespannen om publicatie van dat dagboek tegen te gaan. Klager klaagt onder meer over het feit dat verweerder zonder opdracht voor zijn cliënte zou optreden, zijn eigen belang zou laten prevaleren boven dat van zijn cliënte en het kort geding aanhangig zou hebben gemaakt zonder zijn cliënte daarin te kennen. De raad oordeelt de klachten deels ongegrond, deels niet ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 11 april 2016

in de zaak 15-536

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 november 2015 met kenmerk RvT 14-0358, door de raad ontvangen op 9 november 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. De klacht is tegelijkertijd behandeld met de klacht van de heer A. [V] tegen verweerder, welke klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex en die bij de raad aanhangig is onder zaaknummer 15-543. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief d.d. 1 december 2015 van klager waarin de raad wordt verzocht om mevrouw [naam cliënte van verweerder] als getuige op te roepen voor de zitting;

-    de brief met bijlagen d.d. 28 december 2015 van klager.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder behartigt sinds maart 2013 de belangen van mevrouw [naam cliënte van verweerder]. Mevrouw [naam cliënte van verweerder] is de moeder van de op 1 mei 1999 vermoorde [voornaam van dochter van cliënte van verweerder] [V.]. De rechtsbijstand van verweerder had in eerste instantie betrekking op het behartigen van de belangen van mevrouw [naam cliënte van verweerder] als benadeelde partij in de strafzaak tegen J.S. In een later stadium heeft verweerder namens mevrouw [naam cliënte van verweerder] een kort geding aanhangig gemaakt tegen de klager en de heer [M] ter voorkoming van publicatie van haar dagboek.

2.3    Klager is, samen met de heer [V], klager in de zaak met klachtnummer 15-543, rond 2009/2010 betrokken geraakt bij het burgeronderzoek naar de moord op [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V.]. In die hoedanigheid is klager in contact gekomen met mevrouw [naam cliënte van verweerder], en met een vriendin van mevrouw [naam cliënte van verweerder], mevrouw [F].

2.4    Klager stelt dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] en mevrouw [F] hem hebben verzocht om onderzoek te doen naar het justitieonderzoek naar de moord op [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V.]. Zodoende heeft hij in de periode vanaf 2009/2010 regelmatig contact had met mevrouw [naam cliënte van verweerder]. Klager stelt dat hij veel informatie heeft ontvangen van mevrouw [naam cliënte van verweerder] en haar ex-echtgenoot, de heer [V.] welke informatie hij gebruikte bij zijn onderzoek naar het justitieonderzoek.

2.5    Klager stelt dat het onderzoek dat hij samen met de heer [V], met mevrouw [F] en met journalist de heer M. [K] heeft gedaan geleid heeft tot diverse meldingen aan het ministerie van Veiligheid en Justitie en aan de Tweede Kamer.

2.6    Mevrouw [naam cliënte van verweerder] heeft in de periode mei 1999 tot medio 2001 een dagboek bijgehouden. Mevrouw [naam cliënte van verweerder] heeft dit dagboek op enig moment ter beschikking gesteld aan mevrouw [F], die (scans van) het dagboek ter beschikking heeft gesteld aan klager.

2.7    Klager heeft (passages uit) het dagboek op de door hem beheerde website www.rechtiskrom.wordpress.com gepubliceerd.

2.8    Klager heeft op 22 oktober 2013 een bericht geplaatst op deze website waarin de verschijning van een boek getiteld: “Het verboden dagboek van [voornaam cliënte van verweerder] [V.]” werd aangekondigd.

2.9    Op 27 oktober 2013 heeft verweerder klager een brief gestuurd namens mevrouw [naam cliënte van verweerder] waarin het klager werd verboden het dagboek van mevrouw [naam cliënte van verweerder] dan wel delen daarvan ‘in wat voor vorm dan ook’ openbaar te maken of te verveelvoudigen. Tevens werd klager in die brief gesommeerd het in zijn bezit zijnde afschrift van het dagboek aan mevrouw [naam cliënte van verweerder] te retourneren zonder daar zelf een kopie van  te bewaren.

2.10    Klager heeft niet aan deze sommatie voldaan.

2.11    Eind 2013 heeft verweerder namens mevrouw [naam cliënte van verweerder] een kort geding aanhangig gemaakt tegen klager en mede-auteur van het boek, de heer J. [M].

2.12    Bij vonnis in kort geding d.d. 18 december 2013 heeft de voorzieningenrechter klager en [M] op straffe van verbeurte van een dwangsom - in hoofdlijnen - kort samengevat bevolen alle bij hen in bezit zijnde versies van het dagboek aan mevrouw [naam cliënte van verweerder] te overhandigen en reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website te verwijderen en verwijderd te houden. Daarnaast werd het klager en de heer [M] in het vonnis verboden om de inhoud van het dagboek, dan wel delen daarvan, te openbaren.

2.13    Zowel klager en [M] als mevrouw [naam cliënte van verweerder] hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

2.14    In mei 2014 is verschenen “Het verboden dagboek van [voornaam cliënte van verweerder] [V.]. De schokkende onthullingen van de werkelijke daders van de moord op [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V.]”. Auteurs van dit boek zijn klager en de heer J. [M]. Hoofdstuk 4 van dit boek is getiteld: “[voornaam cliënte van verweerder]’s dagboek”. 

2.15    Bij brief van 3 december 2014  heeft klager zich tot de deken gewend. In deze brief schrijft klager dat hij de klacht die de heer A. [V] in september 2014 tegen verweerder heeft ingediend ondersteunt. Klager schrijft dat het zijn bedoeling is dat hij als klager een klacht tegen verweerder indient die gelijkluidend is aan de klacht die de heer [V] tegen verweerder heeft ingediend, aangevuld met een vierde klachtonderdeel.

2.16    Op 17 maart 2015 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd. In het arrest heeft het hof (onder meer) klager en [M] verboden om hoofdstuk 4 van hun boek te (doen) publiceren. In de procedure in hoger beroep zijn zowel in principaal appel als in incidenteel appel zowel mevrouw [naam cliënte van verweerder] als klager en [M] over en weer in het ongelijk gesteld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling;

b)    in rechte op te treden namens een cliënte zonder daartoe opdracht gekregen te hebben;

c)    zijn eigen belangen te laten prevaleren boven die van zijn cliënte;

d)    de heer J. [M] namens mevrouw [naam cliënte van verweerder] in kort geding te dagvaarden zonder mevrouw [naam cliënte van verweerder] daarin te kennen.

3.2    Klachtonderdeel a) is ter zitting door klager ingetrokken.  

3.3    Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klager dat hij uit betrouwbare bron heeft vernomen dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] zich nooit tot verweerder heeft gewend en nooit enig contact met hem heeft gehad. Klager stelt dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] niet op de hoogte was van de inhoud van de dagvaarding in kort geding die eind 2013 namens haar is uitgebracht tegen de klager en de heer [M] en van de vorderingen die verweerder namens haar heeft ingesteld. Volgens klager heeft mevrouw [naam cliënte van verweerder] zich “gedwongen gevoeld jegens haar kinderen om deze procedure, achteraf, te dulden”.

3.4    Klager stelt dat een goede kennis van de heer [V] op 6 december 2013 telefonisch contact heeft gehad met mevrouw [naam cliënte van verweerder] en dat hij haar gevraagd heeft of ze op de hoogte was van het kort geding dat verweerder namens haar voerde tegen klager en de heer [M]. Mevrouw [naam cliënte van verweerder] zou hebben geantwoord dat zij geen contact heeft met verweerder en dat haar kinderen dit regelen. Bij de stukken bevindt zich een verklaring van deze kennis die een weergave van dit telefoongesprek bevat.

3.5    Voorts heeft klager ter bewijs van zijn stelling dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] het kort geding tegen klager en de heer [M] nooit zelf gewild heeft een verklaring van de heer [M] bij zijn klachtbrief gevoegd waarin is beschreven dat de heer [M] mevrouw [naam cliënte van verweerder] heeft opgezocht op 30 mei 2014. In de verklaring staat dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] tegen de heer [M] gezegd zou hebben dat zij niet precies op de hoogte was van de inhoud en strekking van het kort geding dat namens haar was gevoerd tegen klager en de heer [M].

3.6    Ter toelichting op klachtonderdeel c) stelt klager dat de heer M. [K] het volledige dagboek van mevrouw [naam cliënte van verweerder] heeft gepubliceerd op het internet. Verweerder heeft, zo stelt klager, sinds 2011 een conflict met de heer M. [K]. In december 2013 hebben verweerder en de heer [K] ten overstaan van de deken een overeenkomst gesloten waarin is afgesproken dat zij alle procedures die zij tegen elkaar aanhangig hadden gemaakt zouden intrekken en geen nieuwe procedures zouden starten. Volgens klager heeft verweerder bij het behartigen van de belangen van mevrouw [naam cliënte van verweerder] zijn eigen belang laten prevaleren boven dat van zijn cliënte. Het was immers in het belang van mevrouw [naam cliënte van verweerder] om ook tegen de heer M. [K] een procedure te starten omdat ook de heer M. [K] het dagboek van mevrouw [naam cliënte van verweerder] op internet heeft gepubliceerd. Het feit dat verweerder de heer [K] niet in rechte heeft betrokken namens mevrouw [naam cliënte van verweerder] is volgens klager een schoolvoorbeeld van belangenverstrengeling en klachtwaardig handelen.

3.7    Ter toelichting op het laatste klachtonderdeel stelt klager dat verweerder de heer J. [M] mede heeft gedagvaard in het kort geding op advies van klager en zonder mevrouw [naam cliënte van verweerder] daarin te kennen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt allereerst dat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt ten aanzien van de door klager ingediende klachten.

4.2    Volgens verweerder zouden alleen zijn cliënten over vermeende belangenverstrengeling  kunnen klagen. 

4.3    Dat geldt ook voor de klacht die omschreven is in klachtonderdeel b). Alleen mevrouw [naam cliënte van verweerder] zou zich kunnen beklagen over het feit dat verweerder haar heeft bijgestaan zonder daartoe opdracht te hebben gehad.

4.4    Verweerder stelt dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] hem heeft benaderd via haar casemanager mevrouw [naam] van de Stichting Slachtofferhulp Nederland. Verweerder heeft een kopie van zijn e-mail d.d. 1 maart 2013 aan mevrouw [naam] in het geding gebracht, waarin hij bevestigt dat mevrouw [naam] hem namens mevrouw [naam cliënte van verweerder] heeft verzocht om haar belangen te behartigen als benadeelde partij in de strafzaak tegen J.S. Aan het slot van deze e-mail staat het volgende: “Daarnaast zal ik met mevrouw [V.] bespreken wat ik voor haar kan doen om haar te verlossen van de mensen die haar belagen. Te dien aanzien kan bijvoorbeeld een contactverbod worden bewerkstelligd.”

4.5    Verweerder stelt dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] hem via mevrouw [naam] in oktober 2013 opnieuw heeft benaderd met het verzoek haar te adviseren omtrent de mogelijkheden om te voorkomen dat haar dagboek zou worden gepubliceerd door de heren [D] en [M]. Deze heren hadden op de website www.rechtiskrom.wordpress.com een persbericht geplaatst waarin werd gemeld dat zij voornemens waren om in december 2013 een boek op de markt te brengen “Het verboden dagboek van de moeder van [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V.]”.

4.6    Verweerder stelt dat hij uitsluitend in opdracht van zijn cliënte heeft gehandeld. Hij heeft in overleg met zijn cliënte bepaald welke partijen wel en welke partijen niet in rechte zouden worden betrokken. Vanuit het oogpunt van haalbaarheid is ervoor gekozen om enkele partijen niet in rechte te betrekken. Het feit dat door de heer M. [K] tuchtrechtelijke klachten tegen hem zijn ingediend, aangifte is gedaan en dat hij later met de heer [K] tot overeenstemming is gekomen over die klachten heeft niets te maken met zijn werkzaamheden in de zaken die hij heeft behandeld voor mevrouw [naam cliënte van verweerder], zo stelt verweerder.

4.7    Naar aanleiding van klachtonderdeel d) stelt verweerder dat de heer J. [M] in overleg met mevrouw [naam cliënte van verweerder] mede-gedagvaard is omdat hij co-auteur en uitgever van het boek is. De stelling dat de heer [M] in rechte is betrokken omdat klager verweerder daarop zou hebben gewezen wordt door verweerder betwist.

4.8    Verweerder is van oordeel dat de klachten als niet ontvankelijk dan wel als ongegrond dienen te worden afgewezen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel b) en d)

5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Omdat klager de wederpartij is van mevrouw [naam cliënte van verweerder] in het kort geding en het hoger beroep daarvan kan klager als belanghebbende worden aangemerkt ten aanzien van deze klachtonderdelen.

5.3    Verweerder heeft een kopie van zijn e-mail d.d. 1 maart 2013 aan mevrouw [naam] in het geding gebracht, waarin hij bevestigt dat mevrouw [naam] hem namens mevrouw [naam cliënte van verweerder] heeft verzocht om mevrouw [naam cliënte van verweerder]’s belangen te behartigen als benadeelde partij in de strafzaak tegen J.S. Voorts bevinden zich bij de stukken kopieën van twee handgeschreven verklaringen ondertekend door M. [naam cliënte van verweerder] waarin mevrouw [naam cliënte van verweerder] verweerder toestemming geeft om ‘het auteursrecht te handhaven op haar dagboek’. Onder één van de twee verklaringen staat: “Dit geldt niet alleen tegen W. [D] maar tegen iedereen die het wil publiceren, en gepubliceerd heeft.” Bij zijn brief d.d. 15 juni 2015 aan de deken heeft verweerder nogmaals een kopie van een handgeschreven verklaring overgelegd, ondertekend door M. [naam cliënte van verweerder] waarin het volgende is geschreven: “Hierbij verklaar ik, [voornaam cliënte van verweerder] [naam cliënte van verweerder], dat ik zelfstandig d.w.z. zonder door een ander te zijn gedwongen Mr. Y [naam verweerder] opdracht heb gegeven om het kort geding tegen de Heren [D] en [M] te starten. (………..)”. Tot slot heeft verweerder ter zitting een kopie van zijn opdrachtbevestiging d.d. 31 oktober 2013 overgelegd waarin hij mevrouw [naam cliënte van verweerder] bevestigd heeft dat hij namens haar een kort geding zal entameren ter voorkoming van de publicatie van haar dagboek.

5.4    Uit deze stukken is voldoende gebleken dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] verweerder opdracht heeft gegeven om haar belangen te behartigen, om namens haar een kort geding procedure aanhangig te maken en om niet alleen klager maar ook de heer J. [M] in rechte te betrekken. Klager heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd waaruit blijkt dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] door haar kinderen zou zijn gedwongen om de procedure in kort geding te voeren dan wel te dulden. De stelling van klager dat mevrouw [naam cliënte van verweerder] niet achter de procedure zou staan is feitelijk niet vast komen te staan.

5.5    De klachtonderdelen b) en d) zijn derhalve ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.6    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.7    Klager heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat en op welke wijze hij rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen door het feit dat verweerder zijn eigen belangen zou laten prevaleren boven die van mevrouw [naam cliënte van verweerder]. Klager is dan ook niet ontvankelijk ten aanzien van dit klachtonderdeel.

5.8    De raad ziet geen aanleiding om mevrouw [naam cliënte van verweerder] als getuige te horen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen b) en d) ongegrond;

-    verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel c).

Aldus gewezen door: mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, K.F. Leenhouts, L.A.M.J. Pütz en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  11 april 2016.

griffier    voorzitter