Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-03-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:126
Zaaknummer
15-412
Inhoudsindicatie
Klaagster verwijt verweerder dat hij Gedragsregel 18 heeft overtreden doordat hij zich per brief rechtstreeks tot haar cliënt heeft gewend. Dit is niet toegestaan. Een uitzondering op die regel kan slechts worden aanvaard – het tweede lid van gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. De uitzondering van artikel 18 moet echter volgens het Hof van Discipline restrictief worden uitgelegd. In de onderhavige situatie niet gebleken van enige noodzaak om de aanzegging rechtstreeks aan klaagsters cliënte te doen. De klacht is daarom terecht. Omdat verweerder heeft aangegeven zijn optreden in de toekomst te zullen aanpassen, wordt er geen maatregel opgelegd.
Inhoudsindicatie
Dat bedoelde brief intimiderend zou zijn leidt niet tot een tuchtrechtelijk verwijt. Dit is alleen anders indien er feiten zouden zijn vermeld waarvan verweerder wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel. Kostenveroordeling aan NOvA+ vergoeding griffierecht en reiskosten aan klager.
Uitspraak
Beslissing van 21 maart 2016
in de zaak 15-412
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 18 mei 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 23 september 2015 met kenmerk 2015 KNN084, door de raad ontvangen op 24 september 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 januari 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft N. B.V. bijgestaan in een arbeidsgeschil met mw. W. die daarin werd bijgestaan door klaagster.
2.2 Op 6 mei 2015 heeft N. B.V. klaagsters cliënte aangeschreven met de mededeling dat indien zij niet akkoord zou gaan met een wijziging van haar werkdagen zoals door N. B.V. was voorgesteld, de salarisbetaling zou worden gestaakt.
2.3 Bij brief van 12 mei 2015 heeft verweerder mw. W. rechtstreeks aangeschreven (met kopie per mail aan klaagster) met de mededeling de salarisbetaling per 15 mei 2015 te zullen staken indien zij niet akkoord ging met de voorgestelde wijziging van werkdagen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder in strijd met Gedragsregel 18 klaagsters cliënte rechtstreeks heeft aangeschreven. Een in lid 2 van die regel genoemde uitzondering in het geval dat sprake zou zijn van een aanzegging met rechtsgevolg, doet zich niet voor;
b) de brief van 12 mei 2015 aan klaagsters cliënte intimiderend is en feitelijke onjuistheden bevat.
3.2 Klaagster stelt ter onderbouwing van de klacht dat de brief van 12 mei 2015 vrijwel de gelijke strekking had als de brief van verweerders cliënt van 6 mei 2015. Er was geen rechtens aanvaardbare reden om rechtstreeks aan te schrijven. De brief is zeer uitgebreid en gaat het begrip “aanzegging met rechtsgevolg” te buiten.
4 VERWEER
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De brief van 12 mei 2015 is per definitie een aanzegging met rechtsgevolg als bedoeld in Gedragsregel 18 lid 2. Het gaat om een wijziging in de arbeidsvoorwaarden van klaagster cliënte in verband met gewijzigde omstandigheden. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2008 (Stoof/Mammoet) dient in een dergelijke situatie door de werkgever een belangenafweging worden gemaakt. De werknemer moet het voorstel van de werkgever op juiste wijze kunnen beoordelen. Daarom is de brief rechtstreeks aan klaagsters cliënte gestuurd.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 Verweerder ziet niet in welk belang klaagster heeft bij het indienen van de klacht. Het is in strijd met Gedragsregel 17 die onderlinge welwillendheid tussen advocaten voorschrijft. Klaagster heeft immers gelijktijdig met de verzending van de brief aan klaagsters cliënte een afschrift per e-mail gekregen.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft om zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden.
Het Hof van Discipline heeft bepaald dat een uitzondering op die regel kan worden aanvaard – het tweede lid van gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. De uitzondering van artikel 18 moet echter restrictief worden uitgelegd.
Aan een advocaat komt daarom naar het oordeel van de raad niet de vrijheid toe om rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen omdat hij vindt dat een brief van een advocaat meer gewicht in de schaal legt. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd.
Voor zover de –zeer uitgebreide- brief van 12 mei 2015 enige aanzegging, gericht op rechtsgevolg, bevat dan is de raad in de onderhavige situatie niet gebleken van enige noodzaak om de aanzegging rechtstreeks aan klaagsters cliënte te doen. De raad ziet niet dat het beoogde rechtsgevolg niet zou zijn bereikt indien de brief alleen naar de advocaat was verzonden.
Ook het feit dat verweerder zich niet heeft beperkt tot een aanzegging door zich in de brief zich uit te laten over door klaagsters cliënte eerder ingenomen standpunten, leidt tot het oordeel van de raad dat aan het door het Hof aangelegde criterium voor een uitzonderingssituatie niet is voldaan. Verweerder in strijd heeft derhalve gehandeld met gedragsregel 18. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.2 Het is naar het oordeel van de raad niet komen vast te staan dat in de brief van 12 mei 2015 feiten zijn vermeld waarvan verweerder wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Het gaat veeleer om een verschillende interpretatie van mededelingen van partijen over en weer. Dit valt niet binnen het tuchtrechtelijke toetsingskader. Ook de stelling van klaagster dat de brief intimiderend is leidt naar het oordeel van de raad niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt.
6 MAATREGEL
6.1 Gezien het feit dat verweerder heeft aangegeven bij gegrondverklaring van de klacht zijn optreden in de toekomst te zullen aanpassen, is de raad van oordeel dat geen maatregel dient te worden opgelegd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden. De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000; BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het klachtonderdeel onder a gegrond;
- verklaart het klachtonderdeel onder b ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing van:
1. het griffierecht van € 50,00 aan klaagster,
2. reiskosten ad € 50,00 aan klaagster, en
3. de proceskosten ad € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys - Doeleman, voorzitter, mrs. M.L.M.C. van Kalmthout, W.H. Kesler, F. Klemann, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin – van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2016.
Griffier Voorzitter