Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-04-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:149
Zaaknummer
15-374
Inhoudsindicatie
verzet tegen beslissing voorzitter ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 april 2016
in de zaak 15-374
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 19 oktober 2015 op de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. dr. [S]
advocaat te [plaats]
tegen:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 11 september 2015 met kenmerk RvT 15-0036, door de raad ontvangen op 14 september 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 19 oktober 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 21 oktober 2015 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 2 november 2015, door de raad ontvangen op 4 november 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 2 november 2015. Voorts heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen d.d. 4 januari 2016 van verweerder, waarin verweerder reageert op de inhoud van het verzetschrift.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3. VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1 Klager stelt dat hij pas eind 2013 kennis heeft gekregen van het feit dat verweerder verzuimd had rekening te houden met de gevolgen van artikel 3.111 lid 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant. Klager stelt zich op het standpunt dat dit betekent dat hij zich wel degelijk binnen de in artikel 46 g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn tot de deken heeft gewend. Volgens klager is de voorzitter er ten onrechte vanuit gegaan dat de in artikel 46 g lid 1 onder a genoemde termijn van 3 jaar is aangevangen op het moment dat klager en zijn ex-echtgenote op 31 juli 2007 het convenant hebben ondertekend. Volgens klager heeft de voorzitter de wetsgeschiedenis onjuist geïnterpreteerd door aldus te overwegen.
3.2 Daarnaast stelt klager dat het feit dat hij zo netjes is geweest om niet meteen nadat hij eind 2013 kennis had genomen van het feit dat verweerder verzuimd had rekening te houden met de gevolgen van artikel 3.111 lid 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant een klacht in te dienen maar eerst heeft geprobeerd om een regeling in der minne te treffen met de voormalig werkgever van verweerder nu tegen hem en in het voordeel van verweerder werkt.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, K.F. Leenhouts, L.A.M.J. Pütz en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2016.
griffier voorzitter