Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-08-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:169
Zaaknummer
15-376/DH/RO
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 22 augustus 2016
in de zaak 15-376/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van
11 november 2015 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 22 april 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 september 2015 met kenmerk R 2015/78 edl, door de raad ontvangen op 8 september 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 11 november 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 november 2015 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 2 december 2015, door de raad ontvangen op 8 december 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 2 december 2015 en zijn brieven (met bijlagen) van respectievelijk 19 januari 2016, 5 maart 2016, 12 maart 2016 en 24 maart 2016.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft zich medio 2008 tot een kantoorgenoot van verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan inzake zijn aansprakelijkstelling van FNV
Bondgenoten.
2.3 Klager heeft als vrachtwagenchauffeur een ongeval gehad.
2.4 Na dit ongeval heeft klager FNV Bondgenoten ingeschakeld en met behulp van FNV Bondgenoten een advocaat in Zwitserland ingeschakeld.
2.5 Deze advocaat heeft voor klager een procedure gevoerd tegen de verzekeraar, waarbij de vordering van klager is afgewezen.
2.6 Klager is van mening dat FNV Bondgenoten zijn belangen niet op een juiste wijze heeft behartigd.
2.7 In deze kwestie heeft mr. H., kantoorgenoot van verweerster, medio 2010 namens klager FNV Bondgenoten gedagvaard voor de rechtbank Utrecht.
2.8 Op 26 april 2012 heeft in deze procedure een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij klager is bijgestaan door verweerster.
2.9 Op 18 juli 2012 heeft de rechtbank Utrecht uitspraak gedaan en is klagers vordering afgewezen.
2.10 Nadien heeft verweerster namens klager de stichting VNB gedagvaard.
2.11 In deze procedure heeft op 23 juli 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij klager eveneens door verweerster werd bijgestaan.
2.12 Bij vonnis van 8 januari 2014 heeft de rechtbank klagers vordering afgewezen.
2.13 Bij brief van 22 april 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij hem niet goed heeft bijgestaan, door niet alle benodigde stukken tijdens de procedures over te leggen, klagers zaak onvoldoende voor te bereiden en onvoldoende onderbouwd voor te leggen aan de rechtbank, als gevolg waarvan zijn vordering is afgewezen. Voorts verwijt klager verweerster dat zij tijdens de comparitie van partijen in 2012 te laat op de rechtbank was en dat zij zich voor deze comparitie en voor die in 2013 onvoldoende had voorbereid.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beoordeling door de voorzitter niet kan verenigen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. R. De Haan, P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma en J.J. van der Gouw, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van
22 augustus 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 22 augustus 2016 verzonden.