Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-08-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:171
Zaaknummer
16-292/DH/DH c
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. De voorzitter is van oordeel dat klaagster onvoldoende feiten heeft gesteld om haar klacht nader te onderbouwen. Zij volstaat met algemene verwijten aan het adres van verweerster en verwijst naar handelen van verweerster dat zij reeds in de twee andere door haar op 22 februari 2016 ingediende klachten aan de orde heeft gesteld. Nu voor de door klaagster in de onderhavige klacht gemaakte verwijten een voldoende feitelijke grondslag ontbreekt, zal de voorzitter de klacht in haar geheel kennelijk ongegrond verklaren.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 15 augustus 2016
in de zaak 16-292/DH/DH c
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 16 maart 2016 met kenmerk K051 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 17 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft tijdens haar advocaatstage een conflict gekregen met haar patroon. Op 11 januari 2012 heeft haar patroon bij de toenmalige Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...] (hierna: ‘raad van toezicht’) een goedkeuringsverzoek ingediend voor tussentijdse beëindiging van de stage van klaagster. Naar aanleiding van dat beëindigingsverzoek heeft op 17 januari 2012 een gesprek plaatsgevonden onder leiding van verweerster, die ten tijde van deze gebeurtenissen lid was van de raad van toezicht. Beide partijen hebben op voorstel van verweerster ingestemd met een mediationtraject.
1.2 Op 9 maart 2012 is klaagster door het kantoor waar zij werkzaam was op staande voet ontslagen. Per e-mail van 12 maart 2012 heeft haar patroon de raad van toezicht opnieuw verzocht om de stage van klaagster te beëindigen. Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad van toezicht goedkeuring verleend voor tussentijdse opzegging. Bij besluit van 12 september 2012 heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna ook: ‘Algemene Raad’) het door klaagster tegen het besluit van 26 april 2012 ingestelde administratief beroep gegrond verklaard, het primaire besluit vernietigd en de raad van toezicht opgedragen om met inachtneming van de beslissing van de Algemene Raad een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 10 oktober 2012, welk besluit is ingetrokken en herzien op 13 december 2012, heeft de raad van toezicht goedkeuring verleend voor tussentijdse opzegging van de stage van klaagster per 1 maart 2013. Bij besluit van 7 februari 2013 heeft de Algemene Raad het administratief beroep van klaagster ongegrond verklaard.
1.3 Bij besluit van 22 maart 2012 heeft de raad van toezicht klaagster medegedeeld dat haar advocaatstage met ingang van 5 januari 2012 van rechtswege was geschorst. Verweerster is in meerdere procedures waarin klaagster partij was, onder meer de procedures naar aanleiding van het schorsingsbesluit d.d. 22 maart 2012, opgetreden als gemachtigde van de raad van toezicht.
1.4 Op 20 april 2015 is door de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...] een dekenbezwaar over klaagster ingediend bij de Raad van Discipline in het ressort [...].
1.5 Vanaf 1 mei 2015 is verweerster de functie van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...] gaan bekleden. In die hoedanigheid heeft zij op 11 mei 2015 een aanvullend bezwaar over klaagster ingediend bij de Raad van Discipline in het ressort [...].
1.6 Bij beslissing van 7 december 2015 heeft de Raad van Discipline in het ressort [...] beide bezwaren gegrond verklaard en aan klaagster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd.
1.7 Bij brief van 22 februari 2016 heeft klaagster bij de Raad van Discipline in het ressort [...] een drietal klachten, waaronder de onderhavige klacht, over verweerster ingediend. Verweerster was op dat moment en is thans deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...].
1.8 De overige twee op 22 februari 2016 door klaagster ingediende klachten zijn bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag thans bekend onder zaaknummers 16-292/DH/DH a (klacht 1) en 16-292/DH/DH b (klacht 2). Klacht 1 ziet op handelen van verweerster in haar hoedanigheid van voormalig lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...], respectievelijk van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...]. Klacht 2 ziet op handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...]. In deze beslissing is klacht 3 aan de orde en die ziet op handelen van verweerster in beide hoedanigheden.
1.9 Bij brief van 22 februari 2016 heeft de Raad van Discipline in het ressort [...] klaagster als volgt bericht:
“(…) Uit uw e-mails valt op te maken dat u een klacht wenst in te dienen tegen de deken in het arrondissement [...]. Op grond van de Advocatenwet (…) dienen klachten tegen een deken te worden ingediend bij, of terstond doorgezonden aan de voorzitter van het hof van discipline. Ik verwijs u naar artikel 46c lid 5 van de Advocatenwet. Zodoende zijn uw berichten inmiddels doorgezonden aan de voorzitter van het hof van discipline. (…)”
1.10 Bij beslissing van 25 februari 2016 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline ingevolge artikel 46c lid 5 Advocatenwet de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag aangewezen om de drie klachten van klaagster te onderzoeken.
1.11 Klaagster heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag bij brief van 8 maart 2016 verzocht om haar klachten op grond van artikel 46d lid 1 juncto artikel 46c lid 2 van de Advocatenwet onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline te brengen.
1.12 Bij brief van 16 maart 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag het klachtdossier doorgezonden aan de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.
1.13 De voorzitter heeft partijen de gelegenheid geboden voor verweer, repliek en dupliek.
1.14 Verweerster heeft zich bij brief van 26 april 2016 tegen de klacht verweerd.
1.15 Klaagster heeft vervolgens op 21 juni 2016 gerepliceerd, waarna verweerster op 18 juli 2016 heeft gedupliceerd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich vier jaar lang, eerst als lid van de toenmalige Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...] en later als deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [...], bij voortduring tegenover klaagster schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen, machtsmisbruik en zelfs strafbaar handelen (laster).
2.2 Klaagster heeft ter toelichting op haar klacht aangevoerd dat uit klacht 1 (zaaknummer 16-292/DH/DH a) blijkt dat verweerster in de periode van januari 2012 tot en met 30 april 2015 alles op alles heeft gezet om klaagster uit de advocatuur te verwijderen en verwijderd te houden. In klacht 2 (zaaknummer 16-292/DH/DH b) verwijt klaagster verweerster dat zij ook in haar hoedanigheid van deken (in de periode vanaf 1 mei 2015) tot alles in staat is geweest om klaagster uit de advocatuur te verwijderen. Vier jaar lang heeft verweerster zich schuldig gemaakt aan onophoudelijke terreur, machtsmisbruik, leugenachtige processtukken en leugens op zitting. In die vier jaar heeft verweerster geen enkel steekhoudend juridisch tegen-argument ingebracht. Wel was er aan haar zijde sprake van leedvermaak en natrappen. Door het handelen van verweerster is klaagster vier jaar lang beroofd geweest van werk en inkomen. Tevens heeft klaagster door dit handelen zware imagoschade opgelopen en is haar toekomst onzeker.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht een samenvatting is van de twee andere door klaagster over haar op 22 februari 2016 ingediende klachten (zaaknummers 16-292/DH/DH a en 16-292/DH/DH b) en derhalve (kennelijk) niet-ontvankelijk dan wel (kennelijk) ongegrond dient te worden verklaard omdat klaagster geen nieuwe klacht heeft geformuleerd.
4 BEOORDELING
4.1 Voor zover klaagster in haar repliek d.d. 21 juni 2016 heeft aangevoerd dat de voorzitter thans geen gebruik kan maken van de bevoegdheid om (kennelijk) niet-ontvankelijke dan wel kennelijk ongegronde klachten bij met redenen omklede beslissing schriftelijk af te wijzen, overweegt de voorzitter als volgt.
4.2 In artikel 46g lid 1 (oud) Advocatenwet was bepaald dat de voorzitter van de raad van discipline kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten, alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht waren, binnen dertig dagen nadat zij ter kennis van de raad waren gebracht bij met redenen omklede beslissing schriftelijk kon afwijzen.
4.3 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is echter bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de voorzitter behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Artikel 46j lid 1 (nieuw) Advocatenwet bepaalt dat de voorzitter tot aan de behandeling van de klacht ter zitting kan besluiten dat de raad kennelijk onbevoegd is of dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk van onvoldoende gewicht is.
4.4 Gelet op het bovenstaande is de voorzitter bevoegd om, ook in dit stadium van de klachtprocedure, de klacht schriftelijk bij voorzittersbeslissing af te doen. De voorzitter ziet in hetgeen klaagster overigens heeft aangevoerd geen aanleiding om af te zien van het uitoefenen van deze bevoegdheid.
4.5 Ten aanzien van de klacht overweegt de voorzitter als volgt.
4.6 De voorzitter is van oordeel dat klaagster onvoldoende feiten heeft gesteld om haar klacht nader te onderbouwen. Zij volstaat met algemene verwijten aan het adres van verweerster en verwijst naar handelen van verweerster dat zij reeds in de twee andere door haar op 22 februari 2016 ingediende klachten aan de orde heeft gesteld. Nu voor de door klaagster in de onderhavige klacht gemaakte verwijten een voldoende feitelijke grondslag ontbreekt, zal de voorzitter de klacht in haar geheel kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 15 augustus 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 augustus 2016 verzonden.