Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:188

Zaaknummer

16-482/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verwijten dat verweerster zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten (klachtonderdeel a) alsmede dat zij klager onnodig op kosten heeft gejaagd, door zich niet te conformeren aan een uitspraak van de rechter waarin was bepaald dat een bedrag aan klager moest worden overgemaakt vanaf de derdengeldrekening van verweerster (klachtonderdeel b). Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij zich  grievend jegens klager heeft uitgelaten. Gelet hierop had het op de weg van klager gelegen om zijn verwijten nader te onderbouwen. Aangezien klager dat heeft nagelaten, is niet komen vast te staan dat verweerster zich grievend jegens hem heeft uitgelaten. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond. Ook klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat klagers belangen door het voorstel van verweerster om tot verrekening over te gaan zijn, dan wel zouden kunnen worden geschaad. Dat verweerster klager onnodig op kosten heeft gejaagd is evenmin gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 juli 2016

in de zaak 16-482/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen: 

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 9 mei 2016 met kenmerk K289 2015 sh/ksl, door de raad ontvangen op 10 mei 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De wederpartij van klager wordt in deze procedure bijgestaan door verweerster.

1.2 Bij e-mail van 17 september 2015 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer het volgende bericht:

“(…) Akkoord, mits ik binnen twee weken van u de kort gedingdagvaarding en de facturen met de betalingsbewijzen ontvang waarop uw cliënt zijn verrekeningsvordering baseert en uw cliënt binnen twee na heden het executie-kortgeding aanhangig heeft gemaakt. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan dan staat het mij na ommekomst van de genoemde termijn vrij om het op mijn derdenrekening gestorte bedrag aan cliënte uit te keren, als zijnde de achterstallige alimentatie over september 2015. Voor zover het gestorte bedrag de achterstand van september 2015 te boven gaat zal het meerdere in mindering strekken op de alimentatie die de man vervolgens verschuldigd is, voor zover hij alsdan niet wederom een achterstand heeft doen ontstaan.”

1.3 De advocaat van klager heeft daarmee bij e-mail van 18 september 2015 ingestemd.

1.4 Op 3 november 2015 heeft in het kader van de echtscheidingsprocedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.

1.5 Bij brief van 13 november 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.6 De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 20 november 2015 in conventie bepaald dat het klager is toegestaan een bedrag van in totaal EUR 196,27 te verrekenen met de door hem aan verweersters cliënte verschuldigde partneralimentatie.

1.7 Verweerster heeft de advocaat van klager per brief van 24 november 2015 als volgt bericht:

“(…) U zult inmiddels ook het vonnis in kort geding d.d. 20 november 2015 van de voorzieningenrechter Den Haag hebben ontvangen. De vordering van uw cliënt is afgewezen met uitzondering van een bedrag van € 196,27 dat verrekend kan worden met de door hem verschuldigde alimentatie. Uw cliënt heeft een bedrag van € 7.299,50 in mindering gebracht op de door hem over september 2015 verschuldigde alimentatie van totaal € 8.750,00. Minus het bedrag van € 196,27 leidt dit tot een achterstand van € 7.103,23. (…) resteert er € 2.896,77. (…) Het bedrag van € 2.896,77 zal ik aan cliënte overmaken onder de noemer gedeeltelijke partneralimentatie over de maand december a.s. zodat de man zelf over december a.s. nog slechts een partner- en kinderalimentatie van totaal € 5.853,23 aan cliënte dient te voldoen. (…)

1.8 De advocaat van klager heeft verweerster bij e-mail van 25 november 2015 het volgende bericht:

“(…) Cliënt gaat niet akkoord en ik sommeer u het restantbedrag ad EUR 2.896,77 per omgaande over te maken op onze derdenrekening. (…)”

1.9 Verweerster heeft het bedrag van EUR 2.896,77 op 26 november 2015 overgemaakt op de derdenrekening van klagers advocaat.

1.10 Klager heeft zijn klacht aangevuld bij brief van 27 november 2015.

1.11 Verweerster heeft zich bij brief van 15 december 2015 tegen de klacht verweerd, waarna klager op 26 januari 2016 heeft gerepliceerd.

1.12 Bij brief van 25 april 2016 heeft de deken klager en verweerster zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

1.13 Klager heeft de deken bij brief van 26 april 2016 verzocht de klacht door te zenden naar de raad van discipline.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij zich ter zitting van de voorzieningenrechter op 3 november 2015 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Verweerster heeft klager tijdens deze zitting ‘kapitalist’ en ‘miljonair’ genoemd. Daarmee heeft zij feiten geponeerd waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Ook heeft verweerster klager op deze zitting ‘meneer hupsie flutsie’, ‘meneertje BMW’ en ‘meneer hupsie flutsie BMW’ genoemd. Verweerster heeft bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend;

b) zij klager onnodig op kosten heeft gejaagd, doordat zij zich niet heeft geconformeerd aan een uitspraak van de rechter waarin was bepaald dat een bedrag van EUR 2.896,77 aan klager moest worden overgemaakt vanaf de derdengeldrekening van verweerster. De belangen van klager zijn nodeloos en onevenredig geschaad doordat zijn advocaat in discussie moest met verweerster over de uitleg van het vonnis en de uitbetaling aan klager.  

3 VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Verweerster ontkent de uitlatingen te hebben gedaan waarvan klager haar beticht. Zij heeft met haar verweerschrift haar pleitaantekeningen meegezonden zoals zij die ter zitting van 3 november 2015 heeft voorgedragen. Daarin komen de uitlatingen waarvan klager haar beticht, niet voor, noch blijkt daaruit dat verweerster zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten. Op pagina 4, tweede regel, bovenaan staat vermeld ‘BWM M5, waar de man indertijd in reed’. Daar had moeten staan: ‘BMW M5, waar de man indertijd in reed’. Bij het oplezen zag verweerster pas de verschrijving en heeft toen in plaats van de woorden ‘BMW M5’ de woorden ‘BMW hutsefluts’ uitgesproken. Toen klager duidelijk maakte zich daaraan te storen, heeft verweerster onmiddellijk haar excuses aangeboden en toegelicht dat zij niets met auto’s en merknamen had. Haar verspreking was geenszins bedoeld om de man te grieven.

3.2 Voorts ontkent verweerster dat zij klager tijdens de zitting ‘kapitalist’ heeft genoemd. Wel kan zij zich herinneren dat klager haar tijdens de zitting toeriep ‘dat hij wel kon merken dat zij van de partij van de antikapitalisten was’, of woorden van gelijke strekking.

3.3 De griffier op de zitting van 3 november 2015 is op verzoek van verweerster op basis van zijn zittingsaantekeningen nagegaan of de door klager gestelde uitlatingen ook daadwerkelijk door verweerster zijn gedaan. Uit een brief van 27 november 2015 van de griffier blijkt dat verweerster zich niet schuldig heeft gemaakt aan de door klager gestelde uitlatingen.

3.4 Verweerster ontkent dat zij klager ‘miljonair’ heeft genoemd. Wel heeft zij gezegd dat het vermoeden bestaat dat klager miljoenen bezit. Ter onderbouwing van de eis in reconventie heeft verweerster namelijk gezegd dat haar cliënte vermoedt dat klager miljoenen bezit, doch dat zij geen idee had van de exacte omvang van zijn vermogen en dat de cliënte van verweerster, om de omvang van het vermogen van klager te kunnen vaststellen, nu juist de financiële bescheiden behoeft waarom zij in de hoofdzaak en het kort geding heeft verzocht.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.5 Verweerster stelt zich op het standpunt dat klager met betrekking tot dit klachtonderdeel heeft nagelaten een duidelijke omschrijving te geven van de feiten waarop de klachtonderdeel berust. Tevens ontbreekt een duidelijke opsomming/omschrijving van de bezwaren tegen het optreden van verweerster als advocaat, zodat alleen al om die reden het klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

3.6 Indien het klachtonderdeel erop is gebaseerd dat verweerster – naar de mening van klager – niet tijdig een door hem op haar derdenrekening gestort bedrag zou hebben terugbetaald, voert verweerster aan dat zij slechts een praktische aanpak heeft voorgesteld. De stelling van klager dat in het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 20 november 2015 zou zijn bepaald dat de cliënte van verweerster een bedrag van EUR 2.896,77 naar hem diende over te maken, is onjuist. In dit vonnis is bepaald dat het klager is toegestaan een bedrag van EUR 196,27 met de door hem aan de cliënte van verweerster verschuldigde partneralimentatie te verrekenen. De overige vorderingen van klager in conventie zijn afgewezen.

3.7 Verweerster is van mening dat de inhoud van haar brief van 24 november 2015 volledig in overeenstemming was met de inhoud van haar e-mail van 17 september 2015, waarmee de advocaat van klager akkoord was. Op 25 november 2015 ontving verweerster echter een e-mail van de advocaat van klager waaruit bleek dat klager het er niet mee eens was dat verweerster het bedrag van EUR 2.896,77 aan de wederpartij van klager zou overmaken als alimentatie over december 2015. Hoewel verweerster niet inziet dat zij met de overboekingen zoals aangekondigd in haar brief van 24 november 2015 de belangen van klager zou schaden, heeft zij om de zaak niet verder te laten escaleren op 26 november 2015 het bedrag van EUR 2.896,77 alsnog overgemaakt naar de derdenrekening van klagers advocaat. Verweerster betwist dat zij klager onnodig op kosten heeft gejaagd en dat zij bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder daarmee een redelijk doel te dienen.

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster – kort gezegd – dat zij zich onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten.

4.3 Verweerster heeft, onder meer door overlegging van een brief van de griffier van de zitting van 3 november 2015, gemotiveerd betwist dat zij zich  grievend jegens klager heeft uitgelaten. Gelet hierop had het op de weg van klager gelegen om zijn verwijten nader te onderbouwen. Aangezien klager dat heeft nagelaten, is niet komen vast te staan dat verweerster zich grievend jegens hem heeft uitgelaten. Evenmin is gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend.

4.4 Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.5 Dit klachtonderdeel betreft – kort gezegd – het verwijt dat verweerster zich niet heeft geconformeerd aan een uitspraak van de rechter waarin was bepaald dat een bedrag van EUR 2.896,77 aan klager moest worden overgemaakt vanaf de derdengeldrekening van verweerster.

4.6 Verweerster heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist en daarbij onder meer aangevoerd dat zij tot de e-mail van 25 november 2015 van klagers advocaat in de veronderstelling verkeerde dat de wederpartij instemde met haar voorstel.

4.7 De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat klagers belangen door het voorstel van verweerster om tot verrekening over te gaan zijn, dan wel zouden kunnen worden geschaad. Dat verweerster klager onnodig op kosten heeft gejaagd is evenmin gebleken.

4.8 Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is niet gebleken. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, dan ook in haar geheel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 juli 2016.

 

 

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 juli 2016 verzonden.