Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-08-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2016:185
Zaaknummer
16-567/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verwijt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat klager van het bedrag van EUR 874,- aan proceskosten dat zijn wederpartij op grond van een gerechtelijke uitspraak diende te betalen, slechts een bedrag van EUR 50,- heeft ontvangen, terwijl hij in andere zaken die verweerster voor hem heeft behandeld ongeveer vijftig procent van de proceskosten heeft ontvangen. Vast staat dat klager in de onderliggende procedure niet meer dan EUR 50,- aan proceskosten heeft betaald. Uit de stukken volgt dat de eigen bijdrage ter hoogte van EUR 50,- reeds aan klager is betaald, zodat hij schadeloos is gesteld. Dat klager aanspraak zou kunnen maken op een hoger bedrag is niet gebleken en wordt bovendien weerlegd door in het dossier aanwezige stukken. Niet is gebleken dat verweerster op enigerlei wijze tuchtrechtelijk laakbaar jegens klager heeft gehandeld. Integendeel, verweerster heeft wat deze kwestie betreft doorlopend correct en voortvarend gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 10 augustus 2016
in de zaak 16-567/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 2 juni 2016 met kenmerk K234 2016 ak/ksl, door de raad ontvangen op 6 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) afwijzend beslist op een aanvraag van klager om een voorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo). Bij besluit van 26 november 2010 heeft het college het door klager ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Bovengenoemde zaak is op 12 oktober 2011 ter zitting behandeld door de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag. Klager werd, als eiser, op deze zitting vertegenwoordigd door zijn echtgenote en verweerster.
1.3 Verweerster heeft klager op toevoegingsbasis bijgestaan.
1.4 Op 11 januari 2012 heeft de bestuursrechter uitspraak gedaan. In het dictum van deze uitspraak is onder meer het volgende opgenomen:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit; (…)
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,-, te vergoeden aan de griffier. (…)”
1.5 Op 6 februari 2012 heeft verweerster de Raad voor Rechtsbijstand haar urenspecificatie en een afschrift van de uitspraak d.d. 11 januari 2012 toegezonden.
1.6 Bij brief van 9 maart 2012 heeft de Raad voor Rechtsbijstand verweerster bericht dat met inachtneming van de door klager verschuldigde eigen bijdrage van EUR 50,- een vergoeding werd toegekend van EUR 1.037,30. Uit deze brief blijkt niet dat de proceskosten ter hoogte van EUR 874,- in mindering zijn gebracht .
1.7 Bij brief van 1 mei 2015 heeft verweerster klager het volgende bericht:
“(…) Volgens de uitspraak van de Rechtbank van 11 januari 2012 diende de Gemeente aan u te voldoen een bedrag ad € 41,00 aan griffierecht. Dat bedrag heb ik op 19 januari 2012 van de Gemeente ontvangen. Omdat u het griffierecht nog niet had voldaan is het ontvangen bedrag met de openstaande factuur ad € 41,00 verrekend. (…) Volgens de uitspraak van de Rechtbank van 11 januari 2012 diende de Gemeente aan de Griffier van de Rechtbank te voldoen een bedrag ad € 874,00 aan proceskosten. Dat bedrag heeft de Rechtbank ontvangen. Dat bedrag heb ik niet ontvangen. Ik kan dat bedrag dan ook niet aan u voldoen. (…)”
1.8 Bij brief van 18 augustus 2015 heeft verweerster van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een verklaring finale kwijting ontvangen, met het verzoek deze verklaring in te vullen en te retourneren.
1.9 Bij e-mail van 19 augustus 2015 heeft een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand verweerster als volgt bericht:
“(…) Naar aanleiding van ons contact over de proceskosten, bericht ik u.
Ten aanzien van proceskosten geldt het volgende beleid.
“Proceskostenvergoeding aan advocaat: Op grond van artikel 32 lid 3 Bvr breng je zowel in civielrechtelijke als in bestuursrechtelijke zaken de proceskostenvergoeding in mindering op de vaststelling. De proceskostenvergoeding, voor wat betreft de kosten van verlening van rechtsbijstand c.q. salaris gemachtigde, komt altijd de advocaat toe. Op het aanvraagformulier van de toevoeging tekent de rechtzoekende voor de overdracht van het recht op een eventuele vergoeding.”
Ten aanzien van de eigen bijdrage die cliënt heeft betaald geldt het volgende beleid. “Van een proceskostenvergoeding en vergoeding kosten rechtsbijstand door derden betaalt de advocaat aan zijn cliënt de gemaakte kosten (eigen bijdrage en griffierecht) terug.” (…)”
1.10 Bij e-mail van 19 augustus 2015 heeft verweerster de Raad voor Rechtsbijstand als volgt bericht:
“(…) Als ik het goed begrijp:
- dien ik de rechtbank te berichten dat ze het bedrag ad € 874,00 naar mijn kantoorrekening dient over te maken.
- dien ik vervolgens een bedrag ad € 50,00 (eigen bijdrage) naar cliënt over te maken;
- en zal u het bedrag ad € 824,00 van mijn rekening courant inhouden.
Met andere woorden het bedrag ad € 824,00 komt niet cliënt toe maar de Raad. (…)”
1.11 Een medewerker van de Raad voor Rechtsbijstand heeft verweerster daarop bericht dat dat geheel correct was.
1.12 Bij brief van 19 augustus 2015 heeft verweerster klager als volgt bericht:
“(…) De Gemeente heeft inmiddels het bedrag ad € 874,00 aan de Rechtbank voldaan. Omdat het een toevoegingszaak is zal dat bedrag naar mijn kantoorrekening worden overgemaakt. Een deel van dat bedrag ad
€ 50,00 komt aan u toe. Ik zal dat bedrag naar uw rekeningnummer (…) overmaken. De rest van dat bedrag ad € 824,00 komt de Raad voor Rechtsbijstand toe. (…)”
1.13 Klager heeft verweerster daarop per brief van 24 augustus 2015 laten weten dat hij daarmee niet akkoord ging, omdat hij in andere zaken die verweerster voor hem had behandeld van haar ongeveer vijftig procent van de proceskosten had ontvangen.
1.14 Bij brief van 1 september 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.15 Op 16 september 2015 heeft verweerster een bezwaarschrift ingediend bij de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand, waarin zij namens klager en haarzelf bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 19 augustus 2015, waarin de Raad voor Rechtsbijstand heeft bepaald dat de vergoeding van de proceskosten ad EUR 874,- (minus EUR 50,-) in mindering dient te komen op de vastgestelde vergoeding.
1.16 Bij brief van 29 februari 2016 heeft verweerster de deken en klager een afschrift toegezonden van de brief die zij diezelfde dag van de Raad voor Rechtsbijstand had ontvangen naar aanleiding van het op 16 september 2015 ingediende bezwaarschrift. Uit deze brief volgt dat van het bedrag van EUR 874,- enkel de eigen bijdrage van EUR 50,- aan klager toekomt en de rest van het bedrag aan de rechtsbijstandverlener.
1.17 Klager heeft de deken bij brief van 17 maart 2016 bericht dat hij van mening was dat verweerster de uitspraak van de Raad voor Rechtsbijstand verkeerd had geïnterpreteerd en dat zij vijftig procent van de proceskosten aan de rechtzoekende, zijnde klager, diende te betalen.
1.18 Verweerster heeft de deken bij brief van 30 maart 2016 bericht dat zij bij haar eerder ingenomen standpunt bleef, aangezien klager in de onderliggende zaak niet meer dan EUR 50,- aan proceskosten had gemaakt.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat klager van het bedrag van EUR 874,- aan proceskosten dat zijn wederpartij op grond van de uitspraak d.d. 11 januari 2012 diende te betalen, slechts een bedrag van EUR 50,- heeft ontvangen, terwijl hij in andere zaken die verweerster voor hem heeft behandeld ongeveer vijftig procent van de proceskosten heeft ontvangen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft klager in een aantal procedures bijgestaan. In de onderliggende kwestie diende de gemeente het griffierecht van EUR 41,- aan klager te voldoen en de proceskosten van EUR 874,- aan de griffier. Verweerster heeft vervolgens de toevoeging gedeclareerd met overlegging van de uitspraak. De Raad voor Rechtsbijstand heeft vervolgens een vergoeding aan haar toegekend, zonder de proceskosten daarop in mindering te brengen. Omdat de gemeente de proceskosten nog niet aan de griffier had betaald, heeft verweerster zowel met de gemeente als met de griffier contact opgenomen, waarna de gemeente de proceskosten alsnog heeft betaald aan de griffier. Van de rechtbank ontving verweerster een brief en een formulier met het verzoek om dit in te vullen. Omdat de regels omtrent de proceskostenvergoeding en de verrekening hiervan diverse malen zijn gewijzigd en verweerster niet wist aan wie het bedrag ad EUR 874,- toekwam, heeft zij contact opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand is van mening dat het bedrag van EUR 874,- minus de door klager betaalde eigen bijdrage van EUR 50,- aan de Raad voor Rechtsbijstand toekomt. Klager kon en kan zich niet in deze visie vinden. Verweerster heeft daarom mede namens klager bezwaar ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand, hetgeen niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
4 BEOORDELING
4.1 Uit het onderhavige dossier volgt dat klager voor de Wmo-procedure een bedrag van EUR 41,- aan griffierecht diende te betalen en een eigen bijdrage ter hoogte van EUR 50,-. Naar aanleiding van de uitspraak van 11 januari 2012 van de rechtbank heeft de gemeente ten behoeve van klager een bedrag van EUR 41,- aan griffierecht aan verweerster overgemaakt. Verweerster heeft dit bedrag vervolgens verrekend met de nog openstaande factuur die zij terzake aan klager had gestuurd.
4.2 Het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand was dat de proceskostenvergoeding in mindering werd gebracht op de vergoeding aan de advocaat, aangezien deze proceskosten op grond van artikel 8:74 Algemene wet bestuursrecht door de griffier aan de advocaat worden betaald. Uit de brief van 29 februari 2016 van de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerster volgt echter dat zij de proceskostenvergoeding in het onderhavige geval ten onrechte niet in mindering hebben gebracht op de vergoeding.
4.3 Vast staat dat klager in de onderliggende procedure niet meer dan EUR 50,- aan proceskosten heeft betaald. Uit de onderhavige stukken volgt dat de eigen bijdrage ter hoogte van EUR 50,- reeds aan klager is betaald, zodat hij schadeloos is gesteld. Dat klager aanspraak zou kunnen maken op een hoger bedrag is niet gebleken en wordt bovendien weerlegd door in het dossier aanwezige stukken, waaronder de onder 1.4 bedoelde uitspraak en de onder 1.16 genoemde brief van de Raad voor Rechtsbijstand, waaruit blijkt dat van het bedrag van EUR 874,- enkel de eigen bijdrage van EUR 50,- aan klager toekomt.
4.4 Niet is gebleken dat verweerster op enigerlei wijze tuchtrechtelijk laakbaar jegens klager heeft gehandeld. Integendeel, verweerster heeft wat deze kwestie betreft doorlopend correct en voortvarend gehandeld. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier op 10 augustus 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 augustus 2016 verzonden.