Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:183

Zaaknummer

16-553/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verwijt dat verweerder, in zijn hoedanigheid van rechtbankdeskundige en vereffenaar, heimelijk overleg heeft gevoerd met de wederpartij en/of diens advocaat en/of boekhouder. Voorts heeft de wederpartij van klagers, buiten hun medeweten, aan verweerder een specificatie van zijn vordering op klagers overgelegd, welke informatie verweerder  pas tweeënhalf jaar later aan klagers heeft bekendgemaakt. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Uit de overgelegde stukken volgt dat verweerder, zowel in zijn definitieve deskundigenbericht aan de rechtbank als in het kader van de onderhavige klachtprocedure, heeft verantwoord op welke wijze hij te werk is gegaan. Van heimelijkheid is niet gebleken. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als vereffenaar en benoemd deskundige zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 juli 2016

in de zaak 16-553/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager sub 1

gemachtigde:

klager sub 2

gemachtigde:

klager sub 3

gemachtigde:

tegen:   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 mei 2016 met kenmerk R 2016/42 ml, door de raad ontvangen op 31 mei 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers en hun wederpartij zijn, na de beëindiging van hun samenwerking in een vennootschap onder firma, reeds vele jaren verwikkeld in een juridisch geschil.

1.2 Tussen 1999 en 2003 hebben in drie instanties civiele procedures plaatsgevonden. Deze procedures zijn geëindigd met een arrest van de Hoge Raad d.d. 3 oktober 2003. In dit arrest is het door klagers ingestelde cassatieberoep verworpen.

1.3 Op 10 maart 2005 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben de rechtbank verzocht om de verdeling vast te stellen en een vereffenaar te benoemen.

1.4 Bij vonnis van 29 juni 2005 heeft de rechtbank Rotterdam een deskundigenonderzoek bevolen en verweerder als vereffenaar en deskundige benoemd.

1.5 In opdracht van de wederpartij van klagers heeft een accountant een rapport d.d. 26 april 2006 opgesteld. Dit rapport is aan verweerder toegezonden. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:

“Geachte [wederpartij van klagers],

Ingevolge uw opdracht hebben wij een aantal specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot uw vordering op [klagers] (…). (…) Uit ons onderzoek op de aan ons verstrekte bescheiden, waaronder administratie en betalingsbewijzen en correspondentie met de bewindvoerder inzake de surseance van [wederpartij van klagers], is gebleken dat de vordering van [wederpartij van klagers] op [klagers] kan worden gesteld op € 51.353 (…). Wij wijzen erop dat deze rapportage voor u, uw advocaat en de door de rechtbank benoemde vereffenaar is bestemd en niet aan anderen mag worden verstrekt, zonder onze uitdrukkelijke toestemming vooraf. (…)”

1.6 Op 21 oktober 2008 heeft verweerder de toenmalige advocaat van klagers een kopie van het rapport van de accountant toegezonden, met het verzoek aan te geven hoeveel tijd hij wenste voor het geven van een reactie op het rapport.

1.7 Op 11 april 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden waarbij aan de orde is gesteld de voortgang in de vereffening van de ontbonden vennootschap onder firma. Op voorstel van de rechter is een aantal afspraken gemaakt met partijen en verweerder over de wijze waarop de afwikkeling van het definitieve deskundigenbericht verder diende plaats te vinden.

1.8 Klagers hebben bij brief van 24 mei 2013 verzocht om verweerder als vereffenaar en deskundige te ontslaan en een andere deskundige te benoemen. Bij vonnis van 29 januari 2014 heeft de rechtbank Rotterdam dit verzoek afgewezen.

1.9 Verweerder heeft vervolgens bij de rechtbank Rotterdam zijn deskundigenbericht d.d. 6 november 2014 ingediend.

1.10 Op 27 maart 2015 heeft verweerder zijn declaratie ter hoogte van EUR 12.733,- inclusief urenspecificatie ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Uit de urenspecificatie volgt dat verweerder telefonisch contact heeft gehad met de toenmalige advocaat van klagers en de advocaat van de wederpartij. Ook blijkt uit de specificatie dat verweerder besprekingen heeft gehad met de wederpartij en diens advocaat en accountant.

1.11 Bij brief van 12 augustus 2015, aangevuld bij brief van 21 augustus 2015, heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder. In deze brief heeft hij de deken in het arrondissement Rotterdam verzocht om de klacht in behandeling te nemen, te onderzoeken en gegrond te verklaren, althans door te leiden naar de raad van discipline. De deken heeft, conform het bepaalde in artikel 46c lid 4 Advocatenwet, de behandeling van de klacht overgedragen aan de waarnemend deken, teneinde elke schijn van partijdigheid te vermijden nu verweerder een voormalige kantoorgenoot van de deken is.

1.12 De gemachtigde van klagers heeft de (waarnemend) deken verzocht de behandeling van de klacht over te dragen aan een deken uit een ander arrondissement. De (waarnemend) deken heeft dit verzoek niet ingewilligd. 

1.13 Verweerder heeft zich bij brief van 21 september 2015 tegen de klacht verweerd.

1.14 Op 28 april 2016 heeft de waarnemend deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

1.15 Bij brief van 13 mei 2016 heeft de gemachtigde van klagers de deken verzocht het klachtdossier door te zenden naar de raad van discipline.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, in zijn hoedanigheid van rechtbankdeskundige en vereffenaar, heimelijk overleg heeft gevoerd met de wederpartij en/of diens advocaat en/of boekhouder. Voorts heeft de wederpartij van klagers, buiten hun medeweten, aan verweerder een specificatie van zijn vordering op klagers overgelegd, welke informatie verweerder  pas tweeënhalf jaar later aan klagers heeft bekendgemaakt. 

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft aangevoerd dat zijn werkzaamheden in eerste instantie met name waren gericht op zijn taak als vereffenaar. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat er niet veel meer te vereffenen was, is verweerder zich meer gaan richten op zijn taak als deskundige, met name met betrekking tot de vraag op welke wijze partijen nog met elkaar dienden af te rekenen ter zake van de beëindiging van de vennootschap onder firma.

3.2 Gedurende het traject heeft verweerder partijen meermaals uitgenodigd om hun vorderingen zo goed als mogelijk aan verweerder uiteen te zetten en te onderbouwen. Dat lag zeker ook op de weg van klagers; ondanks dat al jaren werd geprocedeerd, hadden klagers nimmer concreet aan kunnen geven hoe hoog hun vordering zou zijn.

3.3 Van de wederpartij van klagers heeft verweerder op enig moment wel een financiële opgave en onderbouwing ontvangen van zijn gepretendeerde vordering, te weten het door de accountant opgestelde rapport. Op het moment dat verweerder dit rapport in handen kreeg, werd daarbij door de accountant aangegeven dat het slechts voor verweerder was bedoeld en niet aan klagers mocht worden overhandigd. Verweerders reactie daarop was dat hij het rapport dan niet kon gebruiken en terzijde zou stellen. Lange tijd later, nadat het vereffenings/deskundigen-traject mede daardoor stil was komen te liggen, kreeg verweerder het fiat dat het rapport alsnog aan klagers mocht worden overhandigd. Daarop heeft verweerder het rapport aan de toenmalige advocaat van klagers toegezonden.

3.4 Klagers hebben geen opgave gedaan van hun vorderingen. Het gevolg daarvan was dat verweerder slechts van één partij een stuk had gekregen waarmee hij een startpositie had. Hij is daar dan ook mee aan de slag gegaan.

3.5 Het deskundigenbericht bevat een beschrijving naar de aanloop van het deskundigenbericht. Uit correspondentie blijkt dat aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldaan.

3.6 Verweerder is van mening dat hij klagers op correcte wijze van alle documenten en stellingen van de wederpartij op de hoogte heeft gesteld en hen herhaald in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren en hun eigen vordering te specificeren en te onderbouwen.

4 BEOORDELING

4.1 Voor zover na indiening van de klacht bij de deken bezwaar is opgekomen en gehandhaafd tegen de behandeling van de klacht door de (waarnemend) deken, zal de voorzitter daar niet op ingaan, aangezien die kwestie niet ziet op de inhoud van de ter beoordeling voorliggende klacht tegen verweerder. Het staat klagers uiteraard vrij om desgewenst een nieuwe klacht te formuleren waarin het handelen van de (waarnemend) deken aan de orde wordt gesteld.

4.2 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar en door de rechtbank benoemde deskundige. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht voor advocaten heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.3 Uit de overgelegde stukken volgt dat verweerder, zowel in zijn definitieve deskundigenbericht aan de rechtbank als in het kader van de onderhavige klachtprocedure, heeft verantwoord op welke wijze hij te werk is gegaan. Van heimelijkheid is niet gebleken. In zijn urenspecificatie d.d. 27 maart 2015 heeft verweerder de contactmomenten met de verschillende personen vastgelegd. Niet valt in te zien op welke wijze verweerder in dit kader tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.

4.4 Dat verweerder de toenmalige advocaat van klager niet direct het rapport van de accountant heeft toegezonden kan hem niet worden verweten, aangezien uit hetgeen bij randnummer 1.5 is opgenomen volgt dat het verweerder niet was toegestaan om dit rapport te verspreiden. Verweerder heeft dit rapport aan de toenmalige advocaat van klagers verstrekt zodra hij daarvoor toestemming had van de accountant. De toenmalige advocaat van klagers is door verweerder bovendien in de gelegenheid gesteld om op dat rapport te reageren.

4.5 Ook voor het overige blijkt uit het klachtdossier dat verweerder zowel klagers als hun wederpartij in de gelegenheid heeft gesteld om opgave te doen van hun vorderingen en die (nader) te onderbouwen.

4.6 Uit de onderhavige stukken is niet gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak als vereffenaar en benoemd deskundige zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 27 juli 2016.

 

 

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 juli 2016 verzonden.