Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:179

Zaaknummer

R. 4764/15.74

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verwijten dat verweerder: a) traag en onjuist/onzorgvuldig heeft gecommuniceerd; b) klager onjuist heeft geadviseerd met betrekking tot de procesgang. Met betrekking tot klachtonderdeel a): De raad heeft geconstateerd dat de door verweerder in de dekenprocedure en ter zitting overgelegde brieven – waarvan hij stelt dat hij deze naar klager heeft verzonden – aan verschillende adressen zijn gericht en dat de straatnaam in de brieven die rechtstreeks naar het adres van klager zijn gezonden, in die brieven op drie verschillende manieren is geschreven. Voorts blijkt uit de stukken dat verweerder niet alleen per post, maar sporadisch ook per e-mail met klager heeft gecommuniceerd.  Bovendien zijn de brieven niet op kantoorpapier geprint. Door de wijze waarop verweerder zijn kantoororganisatie stelt te hebben ingericht, is het voor de raad onmogelijk om na te gaan of klager de overgelegde brieven daadwerkelijk heeft (moeten) ontvangen. Klachtonderdeel a is dan ook gegrond voor zover het betreft het verwijt dat verweerder onzorgvuldig heeft gecommuniceerd. Met betrekking tot klachtonderdeel b): Gelet op de stukken in het dossier, alsmede het verhandelde ter terechtzitting, is de raad van oordeel dat verweerder had moeten voorzien dat de vordering van klager door de voorzieningenrechter zou worden afgewezen. Door desondanks een vordering in kort geding in te stellen, heeft verweerder ervoor gezorgd dat klager extra kosten moest betalen en dat de procedure vertraagd werd. Het klachtonderdeel is gegrond. De raad is van oordeel dat verweerder zijn rol als advocaat niet naar behoren heeft vervuld, nu de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder klager voldoende heeft geïnformeerd over voor klagers zaak relevante aspecten en ontwikkelingen. Verweerder had zorg moeten dragen voor een meer zorgvuldige verslaglegging. Bovendien had van verweerder, als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat, verwacht mogen worden dat hij had voorzien dat het opstarten van een kortgedingprocedure in de onderliggende zaak niet de juiste beslissing was. De raad rekent dit verweerder ernstig aan en acht de maatregel van een berisping passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van 22 augustus 2016 van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag

in de zaak R. 4764/15.74

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 april 2015 met kenmerk R 2015/33 ml aan de raad, door de raad ontvangen op 14 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 6 juni 2016 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Klager is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft een vordering van € 70.000,- (gehad) op zijn wederpartij. In november 2012 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een kortgedingprocedure tegen deze wederpartij. 

2.2 Klager heeft aan verweerder een voorschot van € 1.000,- betaald. Verweerder heeft voor klager twee toevoegingen aangevraagd.

2.3 Op 4 februari 2013 heeft in de kortgedingprocedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij vonnis van 18 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten ter hoogte van € 842,-.

2.4 Verweerder heeft in maart 2013 namens klager een bodemprocedure opgestart. Hij heeft klager op 12 maart 2013 een e-mailbericht gestuurd met daarin de definitieve dagvaarding.

2.5 Op 3 april 2013 heeft verweerder klager per e-mail bericht dat de zaak was aangebracht en hem een nota van de rechtbank toegezonden.

2.6 Klager heeft zich in augustus 2013 tot een andere advocaat gewend, die in september 2013 het dossier van verweerder heeft overgenomen. Verweerder heeft vervolgens het voorschot verrekend met de twee opgelegde eigen bijdragen voor het kort geding en de bodemzaak. Het resterende bedrag heeft klager van verweerder retour ontvangen.

2.7 Bij brief van 1 november 2013 heeft klager verweerder zijn ongenoegen over de werkwijze van verweerder kenbaar gemaakt en hem verzocht de door klager geleden schade te vergoeden. In deze brief heeft klager onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Na herhaaldelijk informeren over de voortgang van de zaak, waarin niets leek te gebeuren, heeft u een Kort Geding bij de Rechtbank aangespannen. Deze is voor mij in het nadeel beëindigd, waarbij de rechter adviseerde een bodemprocedure te starten. Doordat deze procesgang verloren is, werd ik veroordeeld in de kosten. U heeft me toen gezegd, dat ik de kosten niet hoefde te betalen. (…)”

2.8 Bij brief van 28 januari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

2.9 Verweerder heeft zich bij brief van 24 april 2014 tegen de klacht verweerd.

2.10 De deken heeft partijen bij brief van 5 september 2014 bevestigd dat verweerder hem een kopie van een aantal stukken zou doen toekomen, waaronder de opdrachtbevestiging, de correspondentie waarin verweerder klager heeft gewezen op het risico van een proceskostenveroordeling en de correspondentie waarin verweerder klager erop heeft gewezen dat hij de proceskosten diende te betalen.

2.11 Bij brief van 10 september 2014 heeft verweerder de deken de gevraagde stukken doen toekomen.

De inhoud van een door verweerder op 10 september 2014 overgelegde brief gedateerd 2 november 2012 is als volgt:

“Aan [klager]

[straatnaam en huisnummer]

[postcode] [plaatsnaam]

 (…) We zijn overeengekomen dat u mij alle relevante stukken zou brengen die uw relaas ondersteunen. (…) Zodra deze in mijn bezit zijn, kan ik het dossier goed bestuderen, u goed adviseren en mogelijk een kort-geding starten (…) Een kort geding was de snelste manier om uw doel te bereiken. Alleen dient u er rekening mee te houden dat indien deze wordt afgewezen, en de kans is aanwezig, u in de proceskosten zult worden veroordeeld. (…) U zou als voorschot een bedrag ad. Euro 1000,- voldoen. (…) Deze brief wordt zekerheidshalve op uw verzoek naar het adres van uw moeder (…) gezonden. (…)”

In een brief gedateerd 20 februari 2013, door verweerder overgelegd op 10 september 2014,  heeft verweerder klager onder meer als volgt bericht:

“Aan [klager]

[straatnaam en huisnummer] 

[postcode] [plaatsnaam]

(…) Zoals ik u heb aangegeven, is de vordering afgewezen. (…) Tegen dat vonnis kunt u binnen 4 weken hoger beroep instellen, doch dat adviseer ik u zeker (zie mijn brief aan u d.d. 8-02-2013). Er zijn positieve punten uit het vonnis te distilleren, die u eventueel in een bodemzaak kunt gebruiken. Ik verzoek u daarom met klem de proceskosten ad. Euro 842,- aan de tegenpartij te betalen. (…)”

Ook heeft verweerder de deken op 10 september 2014 een brief gedateerd 29 juni 2013 overgelegd, met onder meer de volgende inhoud:

“Aan [klager]

[straatnaam en huisnummer]

[postcode] [plaatsnaam]

(…) Wij spraken gisteren met elkaar. (….) De deurwaarder was wederom langs geweest omdat u weigerde de proceskosten te betalen. (…) Ik heb u aangemaand om tijdig over te gaan tot de betaling van deze kosten, anders zouden deze kosten onnodig verder oplopen. (…)”

2.12 Klager heeft de deken bij brief van 7 oktober 2014 bericht dat hij de door verweerder overgelegde brieven gedateerd 2 november 2012, 20 februari 2013 en 29 juni 2013 niet eerder had gezien en dat deze brieven volgens zijn opvolgend advocaat ook niet in het dossier, dat zij van verweerder had ontvangen, zaten.

2.13 Ter zitting van 6 juni 2016 heeft verweerder een aantal stukken, waaronder brieven, aan de raad overgelegd met de mededeling dat hij deze brieven eveneens aan klager had verzonden.

2.14 Onder de bij 2.13 bedoelde brieven bevindt zich een brief van verweerder aan klager gedateerd 21 januari 2013, gericht aan het adres: [straatnaam en huisnummer]. Daarnaast heeft verweerder een brief aan klager gedateerd 18 februari 2013 overgelegd, gericht aan het adres [straatnaam en huisnummer].

2.15 Bij de ter zitting door verweerder overgelegde stukken bevinden zich tevens e-mailberichten van verweerder aan klager.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij traag en onjuist/onzorgvuldig heeft gecommuniceerd;

b) hij klager onjuist heeft geadviseerd met betrekking tot de procesgang.

3.2 Ter aanvulling op klachtonderdeel a heeft klager onder meer aangevoerd dat verweerder hem niet of nauwelijks op de hoogte heeft gehouden van voor klagers zaak relevante aspecten en ontwikkelingen. Verweerder was vaak niet bereikbaar en klager heeft geen opdrachtbevestiging van hem ontvangen. Bovendien handelde verweerder traag en heeft hij pas na ongeveer drie maanden een procedure tegen de wederpartij aangespannen. Na het vonnis in de kortgedingprocedure heeft verweerder klager ten onrechte geadviseerd de proceskosten niet te betalen. In de bodemprocedure heeft verweerder klager pas op de dag van de zitting gebeld, terwijl klager zich op dat moment reeds tot een andere advocaat had gewend.

3.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b had verweerder volgens klager moeten voorzien dat de vordering in kort geding door de rechter zou worden afgewezen. Hij had klager een kortgedingprocedure moeten afraden en hem moeten adviseren direct een bodemprocedure te starten. Het handelen van verweerder heeft klager extra geld gekost en voor vertraging gezorgd. 

4 VERWEER

4.1 Verweerder is van mening dat de klacht onterecht is. Klager is door verweerder keurig bijgestaan. Klager schuift de schuld af op verweerder omdat de wederpartij failliet is verklaard, waardoor klager die partij niet meer kan aanspreken.

4.2 Aangezien klager meende met spoed geld nodig te hebben, was overeengekomen om als eerste een kort geding aanhangig te maken. Verweerder heeft klager er bij brief van 20 februari 2013 op gewezen dat hij de proceskosten tijdig aan de wederpartij diende te betalen. Na deze brief is klager diverse keren op het kantoor van verweerder geweest om de zaak en de proceskosten nader te bespreken. Daarna is overeengekomen dat een bodemzaak aanhangig zou worden gemaakt.

4.3 Klagers stelling dat hij geen opdrachtbevestiging heeft ontvangen, kan verweerder niet volgen. De stukken zijn van het begin af aan naar het door klager opgegeven adres van zijn moeder gezonden. Daarna heeft klager verzocht de stukken naar zijn eigen adres te zenden.

4.4 Het kort geding is met instemming van klager aanhangig gemaakt. In de periode vanaf 18 februari 2013 tot de overname van de zaak is door klager nooit over dit aspect geklaagd tegen verweerder. Ook de bodemzaak is met instemming van klager aanhangig gemaakt. Met overname van de zaak door een andere advocaat, kort voor de zitting, was verweerder bovendien niet bekend.

4.5 Voor het overige komt het verweer van verweerder voor zover nodig aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 Klager verwijt verweerder trage en onjuiste/onzorgvuldige communicatie.

5.4 Verweerder heeft op verzoek van de deken brieven overgelegd, gedateerd 2 november 2012, 20 februari 2013 en 29 juni 2013, waaruit onder meer zou blijken dat verweerder klager wel degelijk heeft geadviseerd om de proceskosten te voldoen.

5.5 Klager ontkent deze brieven eerder dan 7 oktober 2014 te hebben ontvangen.

5.6 Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat hij, bij het opmaken van nieuwe brieven aan cliënten, soms oude brieven overschrijft en daarom niet met zekerheid kan zeggen dat alle brieven die hij aan klager heeft verzonden, nog digitaal beschikbaar zijn.

5.7 De raad overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel als volgt.

5.8 Een advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (zie ook gedragsregel 8).

5.9 De raad heeft geconstateerd dat de door verweerder in de dekenprocedure en ter zitting overgelegde brieven – waarvan hij stelt dat hij deze naar klager heeft verzonden – aan verschillende adressen zijn gericht en dat de straatnaam in de brieven die rechtstreeks naar het adres van klager zijn gezonden, in die brieven op drie verschillende manieren is geschreven. Voorts blijkt uit de stukken dat verweerder niet alleen per post, maar sporadisch ook per e-mail met klager heeft gecommuniceerd.  Bovendien zijn de brieven niet op kantoorpapier geprint.

5.10 De raad kan zich, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet aan de indruk onttrekken dat de kantoororganisatie van verweerder niet geheel in overeenstemming is met de daarvoor geldende regels. Door de wijze waarop verweerder zijn kantoororganisatie stelt te hebben ingericht, is het voor de raad bovendien onmogelijk om na te gaan of klager de overgelegde brieven daadwerkelijk heeft (moeten) ontvangen.

5.11 Gelet op het bovenstaande heeft de raad niet de overtuiging gekregen dat klager de door verweerder overgelegde brieven gedateerd 2 november 2012, 20 februari 2013 en 29 juni 2013 heeft ontvangen, dan wel moet hebben ontvangen. Gelet op de verantwoordelijkheid die verweerder als advocaat heeft voor de inrichting van zijn kantoororganisatie, dient dit voor zijn rekening en risico te komen.

5.12 Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond voor zover het betreft het verwijt dat verweerder onzorgvuldig heeft gecommuniceerd.

Ad klachtonderdeel b)

5.13 Gelet op de stukken in het dossier, alsmede het verhandelde ter terechtzitting, is de raad van oordeel dat verweerder had moeten voorzien dat de vordering van klager door de voorzieningenrechter zou worden afgewezen. Door desondanks een vordering in kort geding in te stellen, heeft verweerder ervoor gezorgd dat klager extra kosten moest betalen en dat de procedure vertraagd werd. Het ware beter geweest indien verweerder de vordering van klager enkele maanden eerder aan de bodemrechter had voorgelegd.

5.14 Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad is van oordeel dat verweerder zijn rol als advocaat niet naar behoren heeft vervuld, nu de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder klager voldoende heeft geïnformeerd over voor klagers zaak relevante aspecten en ontwikkelingen. Verweerder had zorg moeten dragen voor een meer zorgvuldige verslaglegging. Bovendien had van verweerder, als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat, verwacht mogen worden dat hij had voorzien dat het opstarten van een kortgedingprocedure in de onderliggende zaak niet de juiste beslissing was. De raad rekent dit verweerder ernstig aan en acht de maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond, voor zover het betreft het verwijt dat verweerder onzorgvuldig heeft gecommuniceerd;

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2016.

 

 

Griffier Voorzitter

 

 Deze beslissing is in afschrift op 22 augustus 2016 verzonden.