Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:178

Zaaknummer

15-611/DH/DH-b

Inhoudsindicatie

Klacht tegen mede-advocaat. Verwijt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zijn advocaat-gemachtigde zich in het kader van een klachtprocedure tijdens een zitting van het Hof van Discipline onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Hoewel is komen vast te staan dat de advocaat-gemachtigde van verweerder de verweten uitlatingen namens verweerder heeft gebezigd, is de raad gelet op de specifieke omstandigheden van het geval – waaronder het langdurige conflict tussen klager en verweerder en het feit dat de bewoordingen zijn geuit in het kader van een klachtprocedure – niet van oordeel dat dit verweerder tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. Dit geldt temeer nu verweerder juist een deskundige buitenstaander had ingeschakeld met de intentie om afstand van de situatie te bewaren. De raad is er voldoende van overtuigd dat verweerder zelf ook overvallen was door de heftigheid van het betoog van zijn advocaat-gemachtigde. Hij heeft zijn spijt betuigd en zijn excuses aangeboden voor hetgeen namens hem in de hoger beroepsprocedure over klager was gezegd. Naar het oordeel van de raad heeft hij hiermee betoond dat hij de gedragsregels wel degelijk serieus neemt en zijn verantwoordelijkheid genomen nadat de namens hem gedane schending ervan zich had voorgedaan. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 22 augustus 2016 van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag

in de zaak 15-611/DH/DH-b

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:     

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 februari 2016 met kenmerk K037 2015 dk/ak aan de raad, door de raad ontvangen op 2 februari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: ‘de deken’) de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 6 juni 2016 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager en verweerder hebben reeds langere tijd een conflict met elkaar. Een eerder door klager over verweerder ingediende klacht is bij beslissing van

7 april 2015 door de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam gedeeltelijk gegrond verklaard. De raad heeft verweerder in die beslissing veroordeeld tot een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van zijn praktijk voor de duur van één maand.

2.2 Verweerder heeft een advocaat-gemachtigde in de arm genomen die namens hem tegen de beslissing van 7 april 2015 in hoger beroep is gekomen bij het Hof Van Discipline. Verweerder werd in die procedure door zijn advocaat-gemachtigde bijgestaan.

2.3 De advocaat-gemachtigde heeft klager in zijn hoger beroepschrift onder meer bestempeld als een ‘haatdragende confrère’.

2.4 In zijn pleitaantekeningen, die de advocaat-gemachtigde ter zitting van 26 juni 2015 van het Hof van Discipline heeft overgelegd, is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

3.4 De Amsterdamse deken, de Haagse Deken, zij doen niet veel meer dan de klacht doorgeleiden naar de Raad als [klager] hen allen schoffeert. Hij schoffeert de Dekens, de Raad, hij schoffeert dit vak. (…) De dekens hadden hier behoren op te treden, tegen een man die haatdragend is, (…)”

3.5 Als ik als deken [klager] tegenover me had gehad, dan had ik hem voor de keus gesteld. Of hij laat zich psychologisch onderzoeken, of ik dien een zelfstandige dekenklacht tegen hem in, (…) voor zijn haatdragendheid (…)

3.6 (…) een cascade van agressie (…)

3.7 (…) Het is mijn vaste overtuiging dat [klager] hiervoor behandelt dient te worden. Er is hier sprake van een ernstig gestoorde agressieregulatie. (…)

3.8 [Klager] gaat in zijn haat door ruiten en roeien. (…)”

2.5 Bij beslissing van 24 augustus 2015 heeft het Hof van Discipline – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – de beslissing van 7 april 2015 van de Raad van Discipline bekrachtigd.

2.6 Bij brieven van 6 november 2015 heeft klager bij de deken klachten ingediend over verweerder en diens advocaat-gemachtigde.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zijn advocaat-gemachtigde zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door de uitlatingen te bezigen zoals opgenomen onder 2.3 en 2.4.

4 BEOORDELING

4.1 Bij de beoordeling van de vraag of de door verweerder gebezigde uitlatingen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen opleveren, stelt de raad voorop dat partijen in een klachtprocedure een zekere vrijheid hebben om hun standpunt toe lichten. Dit geldt ook voor advocaten die partij zijn in een klachtprocedure. Die vrijheid is echter niet onbegrensd.

4.2 Bovendien is de raad met de deken van oordeel dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten (zie ook gedragsregel 31).

4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij vond dat zijn advocaat-gemachtigde ter zitting van het Hof van Discipline teveel op de man speelde, terwijl dat juist niet de wens van verweerder was. Hij had juist bijstand gezocht van een deskundige buitenstaander teneinde te voorkomen dat een dergelijke situatie zich zou voordoen. Zijn advocaat-gemachtigde zat aan het stuur, vloog uit de bocht en nam verweerder mee.

4.4 Hoewel is komen vast te staan dat de advocaat-gemachtigde van verweerder de onder 2.3 en 2.4 opgenomen uitlatingen namens verweerder heeft gebezigd, is de raad gelet op de specifieke omstandigheden van het geval – waaronder het langdurige conflict tussen klager en verweerder en het feit dat de bewoordingen zijn geuit in het kader van een klachtprocedure – niet van oordeel dat dit verweerder tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. Dit geldt temeer nu verweerder juist een deskundige buitenstaander had ingeschakeld met de intentie om afstand van de situatie te bewaren. De raad is er voldoende van overtuigd dat verweerder zelf ook overvallen was door de heftigheid van het betoog van zijn advocaat-gemachtigde. Hij heeft zijn spijt betuigd en zijn excuses aangeboden voor hetgeen namens hem in de hoger beroepsprocedure over klager was gezegd. Naar het oordeel van de raad heeft hij hiermee betoond dat hij de gedragsregels wel degelijk serieus neemt en zijn verantwoordelijkheid genomen nadat de namens hem gedane schending ervan zich had voorgedaan.

4.5 De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, J.A. van Keulen, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2016.

 

 

Griffier Voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 augustus 2016 verzonden.