Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2016:174

Zaaknummer

16-631/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Onderdeel van de klacht is dat verweerder heeft geweigerd een klacht in te dienen over de zaaksofficier van justitie en de rechter-commissaris, alsmede dat hij heeft geweigerd om een wrakingsverzoek in te dienen jegens de rechters van de meervoudige strafkamer en de rechter-commissaris. Gelet op de stukken is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat heeft om al dan niet in te gaan op verzoeken van zijn cliënt. Ten aanzien van andere klachtonderdelen heeft de voorzitter overwogen dat deze door verweerder gemotiveerd  zijn betwist, terwijl het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de verwijten. Met betrekking tot de overige klachtonderdelen heeft de voorzitter overwogen dat de eventueel geschonden norm niet ter bescherming van klager strekt, dan wel dat niet is gebleken dat klager door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad. Klacht in haar geheel kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 augustus 2016

in de zaak 16-631/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen: 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 29 juni 2016 met kenmerk K044 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 30 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is op 23 oktober 2012 aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Verweerder heeft klager vervolgens in de periode van

23 oktober 2012 tot 13 augustus 2014 bijgestaan in de daaruit voortgekomen strafzaak.

1.2 De raadkamer van de rechtbank heeft op 7 november 2012 de gevangenhouding van klager voor de duur van 30 dagen bevolen.

1.3 De voorlopige hechtenis is op enig moment geschorst, onder de voorwaarde dat klager bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig zou zijn.

1.4 Bij e-mail van 21 juni 2013 heeft verweerder klager onder meer het volgende bericht:

“(…) Naar aanleiding van de beslissingen van de rechter-commissaris en de daaruit tussen ons ontstane discussie bericht ik u als volgt. Tussen de verdediging en de rechter-commissaris is al lange tijd een discussie gaande over de planning van de getuigenverhoren. Namens u heb ik aan de rechter-commissaris verzocht een bepaalde volgorde aan te houden en per getuige een bepaald aantal uren in te plannen. De rechter-commissaris heeft de wensen van de verdediging gedeeltelijk ingewilligd, maar ook gedeeltelijk geweigerd haar medewerking te verlenen. (…) Daarnaast heeft de rechter-commissaris het getuigenverhoor van [getuige A] twee dagen gepland voor het verhoor van [getuige B], terwijl verzocht is [getuige A] de dag voor het verhoor van [getuige B] te plannen. Namens u heb ik meerdere malen gepoogd om de verhoren te verplaatsen. De rechter-commissaris heeft dit telkens geweigerd (…). (…) Op 19 juni 2013 en 20 juni 2013 heb ik laatstelijk getracht telefonisch contact met de rechter-commissaris te krijgen om haar trachten over te halen de planning alsnog te wijzigen. De rechter-commissaris heeft echter bij monde van haar griffier aangegeven aan de huidige planning vast te houden (…).

(…) Indien u van mening blijft dat de getuigenverhoren geen doorgang kunnen vinden onder de huidige omstandigheden, constateer ik dat er een onoverbrugbaar verschil van mening en een onwerkbare situatie is ontstaan. In dat geval kan ik niet langer optreden als uw advocaat. Ik laat de keuze aan u om ofwel een andere advocaat te benaderen ofwel de getuigenverhoren doorgang te laten vinden onder de huidige omstandigheden (…). Daar komt bij dat u meerdere malen van mij verlangt dat ik stappen zet, waar ik niet achter sta. U verlangde van mij een klacht in te dienen bij de Hoofdofficier van Justitie over het handelen van Officier van Justitie. Hoewel de Officier van Justitie summier en traag reageerde op de door de verdediging gezonden berichten, meende ik en meen ik nog steeds dat zich geen situatie heeft voorgedaan die een klacht rechtvaardigt. Voorts wenste u de rechter-commissaris te wraken. De rechter-commissaris is zeker niet meegaand. Van een objectief gerechtvaardigde vrees van partijdigheid of vooringenomenheid is naar mijn mening echter geen sprake. Thans wenst u dat ik tegen de rechter-commissaris een klacht indien bij de president van de rechtbank. Ook hier zie ik geen fiducie in of aanleiding toe. Kortom, u wenst van mij fellere en hardere aanpak ten opzichte van de andere procespartijen. Ik ga op een andere manier met de procespartijen om en ben van mening dat de door u voorgestane aanpak uw verdediging eerder schaadt dan goed doet. Indien u toch een dergelijke aanpak van uw verdediging wenst, moet u bij uzelf te raden gaan of ik wel de advocaat ben die u voor uw verdediging wenst. Ik betreur dat wij op dit punt zijn aanbeland en reken op uw begrip voor het door mij ingenomen standpunt. Vriendelijk verzoek ik u mij uiterlijk maandag a.s. op de hoogte te brengen van de door u gemaakte keuze. Indien u ervoor kiest een andere advocaat te benaderen, zal ik met uw instemming de rechter-commissaris hiervan op de hoogte brengen en namens u om uitstel van de getuigenverhoren verzoeken. (…)”

1.5 Klager heeft van 18 juli tot en met 25 juli 2014 op advies van een psycholoog verbleven in een herstellingsoord.

1.6 Op 22 juli 2014 heeft de officier van justitie tijdens een pro forma zitting van de meervoudige strafkamer, waarbij verweerder als gemachtigd raadsman van klager aanwezig was, de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd, aangezien klager zich niet had gehouden aan de onder 1.3 genoemde schorsingsvoorwaarde. De rechtbank heeft daarop de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, bevolen dat klager op de volgende zitting in persoon zou verschijnen en daartoe diens medebrenging gelast. Verweerder heeft klager op 22 juli 2014 telefonisch geïnformeerd over de uitkomst van de pro forma zitting.

1.7 Klager is op 25 juli 2014 naar het buitenland gevlucht. In het buitenland is hij betrokken geraakt bij een verkeersongeluk. Bij e-mail van 4 augustus 2014 heeft klager verweerder bericht dat hij letsel had opgelopen en dat hij was behandeld op de traumakamer van een kliniek.

1.8 Naar aanleiding van de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis hebben klager en verweerder besloten tot het indienen van een nieuw schorsingsverzoek. Het verzoek is op 28 juli 2014 ingediend bij de rechtbank.

1.9 Bij e-mail van 12 augustus 2014 te 10.54 uur heeft klager verweerder onder meer het volgende bericht:

“(…) Daarnaast wens ik over het handelen van de officier van justitie een klacht in te dienen bij de hoofdofficier van justitie. (…) Thans beschik ik nog niet over de beschikking van de rechtbank inzake de regiezitting. (…) Ik heb alle omstandigheden en feiten overwogen en meerdere publicaties en uitspraken over wraking gelezen. Uit de beslissingen van de rechter-commissaris alsook de rechtbank volgt, naar mijn mening, dat ik geen eerlijk proces krijg en dat de schijn is gewekt dat de rechter-commissaris en de rechters van de rechtbank vooringenomen zijn. Ik wil de rechter-commissaris en de rechters van de rechtbank wraken. Het is verstandig om een wrakingsverzoek door een advocaat te laten doen. Als u om moverende redenen niet kunt ondersteunen, verzoek ik u mij te ondersteunen met het indienen van dit verzoek daar waar mogelijk. (…)”

1.10 Bij e-mail van 12 augustus 2014 te 19.26 uur heeft verweerder klager bericht dat de volgende dag het door de verdediging ingediende verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zou worden behandeld door de raadkamer. In dit e-mailbericht is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) De behandeling van het verzoek is morgen om 11.30 uur geagendeerd. (…) Bijgaand treft u een scan van het verzoek aan. (…) Bijgaand treft u een scan aan van de uitspraak en het proces-verbaal van de zitting. (…) Indien u een klacht over de officier van justitie wenst in te dienen, staat u dat vrij. Ik zal deze klacht echter niet ondersteunen. (…)”

1.11 Bij e-mail van 12 augustus 2014 te 20.35 uur heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) Ik zal hier dit keer kort over zijn. Ik zie geen reden om een wrakingsverzoek te doen. (…) Indien u een wrakingsverzoek wenst te doen, zal ik dit niet steunen. Daar ik door een door u ingediend wrakingsverzoek zal moeten verschijnen bij de wrakingskamer en niet achter het verzoek sta, zal er tussen ons alsdan een onherstelbare vertrouwensbreuk ontstaan en zal ik niet langer optreden als uw advocaat. (…) Er zal niet worden gewraakt door mij. (…)”

1.12 Bij e-mail van 13 augustus 2014 heeft klager verweerder onder meer het volgende bericht:

“(…) Met ontsteltenis heb ik kennis genomen van de inhoud van uw SMS-bericht en e-mails van 12 augustus 2014 en de inhoud van het proces-verbaal van de regiezitting. Ik ontsla u als mijn raadsman. In een e-mail van 12 augustus 2014 geeft u aan niet te zullen wraken. Ik lees dit als een algemeen weigering om te wraken. Dit past een advocaat niet. (…) Nu u opnieuw dreigt met een vertrouwensbreuk indien ik de rechter-commissaris en de rechters van de rechtbank zal wraken en u het door mij zelfstandig uitvoeren van bepaalde rechtshandelingen (het wraken) niet heeft opgenomen als aanvullende grond in het raadkamerverzoek en u mij niet volledig op de hoogte gebracht van de inhoud van de beslissing van de rechtbank op de regiezitting, meen ik dat u het in u gestelde vertrouwen ernstig heeft geschonden. Op de regiezitting heeft u een onzinnig verhaal opgehouden over mijn afwezigheid. Dit reken ik u aan. Ik heb u aangegeven mijn verblijf in het herstellingsoord mede te delen. Ik heb u ook de stukken van het verblijf op [herstellingsoord] tijdig gefaxt. Op de zitting heeft u de verzoeken niet onderbouwd zoals vooraf is afgesproken. (…)”

1.13 Daarop heeft verweerder klager bij e-mail van 13 augustus 2014 het volgende bericht:

“(…) Hiermede bericht ik u dat ik mij neerleg bij uw wens dat ik niet langer uw belangen behartig. (…) Vriendelijk verzoek ik u mij kenbaar te maken welke advocaat de zaak over zal nemen. Zodra deze advocaat contact mij heeft opgenomen, zal ik de zaak aan hem/haar overdragen. (…) Met betrekking tot uw verzoek om navraag bij de officier van justitie te doen bericht ik u dat u zich dient te wenden tot uw nieuwe advocaat, daar u mij als uw advocaat heeft “ontslagen” en ik derhalve niet meer voor u kan en zal optreden. (…)”

1.14 Klager heeft vanuit het buitenland zelfstandig een wrakingsverzoek ingediend jegens de rechter-commissaris en de voorzitter van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag.

1.15 In september 2014 is klager teruggekeerd naar Nederland en heeft hij zich tot een andere advocaat gewend. 

1.16 Op 18 september 2014 heeft klager een klacht over de zaaksofficier van justitie ingediend bij de hoofdofficier van justitie.

1.17 Bij e-mail van 14 maart 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.18 Verweerder heeft zich bij brief van 4 april 2016 tegen de klacht verweerd.

1.19 Klager heeft op 10 april 2016 gerepliceerd, waarna verweerder op 24 mei 2016 heeft gedupliceerd.

1.20 De deken heeft onderzocht of er mogelijkheden waren om de kwestie in der minne op te lossen. Er is geen oplossing bereikt.

1.21 Bij e-mail van 26 mei 2016 heeft klager de deken als volgt bericht:

“(…) Ook ik zie, gelet op de opstelling van de advocaat, geen mogelijkheden tot bemiddeling. Ik zal per omgaande het griffierecht voldoen. Ik verzoek u na ontvangst van de betaling mijn bezwaren als klachten door te geleiden naar de Raad van Discipline. (…)”

1.22 De raad van discipline heeft het klachtdossier op 30 juni 2016 van de deken ontvangen.

1.23 Klager heeft de raad van discipline bij brief van 8 juli 2016 nadere stukken toegezonden. Deze stukken zijn aan het dossier toegevoegd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij bepaalde e-mailberichten tussen hem en klager niet tijdig aan klager heeft verstrekt, terwijl klager hem dat meermalen had verzocht;

b) hij onzorgvuldig is geweest bij het overdragen van het dossier van klager aan de opvolgend advocaat door alle door klager op het kantoor van verweerder samengestelde stukken aangaande veertien getuigenverhoren en de overige dossierstukken ongeordend over te dragen aan de opvolgend advocaat, hetgeen heeft geresulteerd in extra werkzaamheden voor klager en zijn nieuwe advocaat;

c) hij onzorgvuldig is geweest bij het overdragen van het dossier van klager aan de opvolgend advocaat door het strafdossier van een andere (minderjarige) cliënt met het dossier van klager mee te sturen;

d) hij geen interne klachtenregeling hanteert;

e) hij klager niet tijdig op de hoogte heeft gebracht van het proces-verbaal van de pro forma zitting van 22 juli 2014;

f) hij klager niet tijdig op de hoogte heeft gebracht van de datum van de behandeling van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis;

g) hij op 22 juli 2014 op de pro forma zitting de meervoudige strafkamer van de rechtbank onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over de reden waarom klager afwezig was;

h) hij herhaaldelijk en in ieder geval vanaf juni 2013 tot augustus 2014 (en na 21 juni 2013: zonder enige motivering van zijn beslissing jegens klager) heeft geweigerd om op uitdrukkelijk verzoek van klager een klacht over de zaaksofficier van justitie in te dienen bij de hoofdofficier van justitie, alsmede dat hij (op voorhand en zonder kennisname van de inhoud daarvan) heeft geweigerd om een klacht van klager te ondersteunen;

i) hij in de periode april 2013 – 21 juni 2013 heeft geweigerd om op uitdrukkelijk verzoek van klager een klacht over de rechter-commissaris in te dienen bij het gerechtsbestuur, alsmede dat hij (op voorhand en zonder kennisname van de inhoud daarvan) heeft geweigerd om een klacht van klager te ondersteunen;

j) hij in de periode april 2013 – 13 augustus 2014 herhaaldelijk heeft geweigerd om op uitdrukkelijk verzoek van klager een wrakingsverzoek in te dienen tegen de rechter-commissaris, dat hij (op voorhand en zonder kennisname van de inhoud daarvan) heeft geweigerd om een wrakingsverzoek van klager te ondersteunen, alsmede dat hij tweemaal heeft gedreigd met een vertrouwensbreuk indien klager zelfstandig een wrakingsverzoek jegens de rechter-commissaris zou indienen;

k) hij heeft geweigerd om op uitdrukkelijk verzoek van klager een wrakingsverzoek in te dienen jegens de rechters van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag naar aanleiding van de beslissingen op de pro forma zitting van 22 juli 2014, alsmede dat hij deze beslissing niet aan klager heeft gemotiveerd;

l) hij het strafdossier van klager heeft opgevraagd bij het kantoor van diens opvolgend advocaat, terwijl klager hem reeds twee keer per e-mail te kennen had gegeven daarvoor geen toestemming te zullen verlenen.

2.2 In aanvulling op klachtonderdeel a heeft klager aangevoerd dat hij het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten per brief van 21 februari 2016 heeft bericht dat hij verweerder meermalen had verzocht om enkele e-mails door te zenden. Ook na een brief van het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten d.d. 24 februari 2016 heeft verweerder geen gevolg gegeven aan het verzoek. Per e-mail van 1 maart 2016 heeft klager verweerder verzocht om hem een viertal e-mails toe te zenden, te weten een e-mail van 12 augustus 2014 van verweerder aan klager, een e-mail van juni/juli 2013 waarin verweerder voor de eerste maal weigerde om een wrakingsverzoek in te dienen jegens de rechter-commissaris, en twee e-mails met de beslissing van de pro forma zitting d.d. 22 juli 2014 van de meervoudige strafkamer.

2.3 Ter aanvulling op klachtonderdeel e heeft klager aangevoerd dat verweerder hem op 22 juli 2014 telefonisch heeft geïnformeerd over het verloop van de pro forma zitting. Per e-mail van 12 augustus 2014 heeft klager verweerder bericht dat hij het proces-verbaal van de pro forma zitting nog niet had ontvangen. Op 12 augustus 2014 heeft verweerder vervolgens het proces-verbaal naar klager gemaild, terwijl hij dit reeds op 31 juli 2014 per fax had ontvangen.

2.4 Met betrekking tot klachtonderdeel f heeft klager aangevoerd dat verweerder klager eerder dan 12 augustus 2014 had moeten informeren over de zittingsdatum, aangezien verweerder wist althans had behoren te weten hoe belangrijk het voor klager was hem tijdig over de zittingsdatum te informeren, te meer nu het schorsingsverzoek nog onderbouwd diende te worden en verweerder de zitting nog diende voor te bereiden en hierover met klager overleg diende te voeren.

2.5 In aanvulling op klachtonderdeel g heeft klager aangevoerd dat blijkens het proces-verbaal van de zitting van 22 juli 2014 omtrent zijn afwezigheid door verweerder het volgende is medegedeeld: ‘Verdachte leidt aan PTSS. Dit is vastgesteld door zijn psychiater. Hij kan het geestelijk niet aan om bij de behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Hij is op de hoogte van de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft er desondanks voor gekozen om thans niet ter terechtzitting te verschijnen. (…) Verdachte is bang om opnieuw een trauma op te lopen. Verdachte is om die reden niet aanwezig.’ Klager begrijpt volstrekt niet wat verweerder bedoeld heeft met de stelling dat klager bang is om opnieuw een trauma op te lopen en dat hij om die reden niet aanwezig was op de pro forma zitting. Klager had reeds meerdere raadkamerzittingen bijgewoond zonder daarvan een trauma op te lopen. Met hetgeen verweerder heeft opgemerkt over de afwezigheid van klager op de pro forma zitting heeft hij bij klager de indruk gewekt dat hij zijn eigen straatje schoon wilde vegen, althans heeft hij bij klager niet de indruk gewekt dat hij getracht heeft de rechtbank te overtuigen van het feit dat er verschoonbare redenen waren voor de afwezigheid van klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien klager na 13 augustus 2014 ruim anderhalf jaar heeft gewacht met het indienen van een klacht zonder hij daarvoor een geldige reden heeft aangedragen. Daarnaast heeft klager zijn klachtbrief afgesloten met het verzoek aan de deken om het klachtdossier te behandelen als een advies- en bemiddelingsdossier. Aangezien klager niet heeft verzocht om gegrondverklaring van zijn klacht, dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.2 Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.

Klachtonderdeel a

3.3 Klager beklaagt zich over het feit dat verweerder hem in de aanloop naar de onderhavige klachtprocedure niet snel genoeg een aantal oude e-mailberichten zou hebben toegezonden. De verzochte e-mailberichten betreffen e-mailberichten van verweerder aan klager. Klager was dus reeds zelf in het bezit van de e-mailberichten. Kennelijk heeft hij deze e-mailberichten verwijderd. Daarnaast heeft klager voor het eerst per e-mailbericht d.d. 19 februari 2016 aan de kantoorgenoot van verweerder om toezending van de e-mailberichten verzocht. Aangezien dit e-mailbericht was gericht aan de kantoorgenoot van verweerder, verweerder slechts in de cc was geadresseerd en de strekking van het e-mailbericht met name zag op de interne klachtbehandeling, heeft verweerder de beantwoording van dit e-mailbericht aan zijn kantoorgenoot overgelaten. Het volgende verzoek om toezending van de e-mailberichten d.d. 21 februari 2016 was gericht aan het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten. Hiervoor geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor het e-mailbericht aan de kantoorgenoot van verweerder. Overigens heeft verweerder, toen klager hem per e-mailbericht van 1 maart 2016 rechtstreeks om toezending van de e-mailberichten verzocht, klager binnen de door hem gestelde termijn de e-mailberichten toegezonden op 7 maart 2016. Verweerder is van mening dat hij de verzochte e-mailberichten tijdig aan klager heeft verstrekt, alsmede dat klager niet in zijn belangen is geschaad door de gang van zaken.

Klachtonderdeel b

3.4 De overdracht van het dossier is zorgvuldig verlopen. Na het overnameverzoek van de opvolgend advocaat heeft verweerder alle relevante stukken gekopieerd en aan de opvolgend advocaat overgedragen. Kort daarop heeft de opvolgend advocaat aangegeven dat hij van klager had begrepen dat het overgedragen dossier niet compleet was. Omdat het kantoor van verweerder en het kantoor van de opvolgend advocaat goede contacten met elkaar onderhouden, kwam verweerder met de opvolgend advocaat overeen dat verweerder zijn gearchiveerde dossier aan de opvolgend advocaat zou uitlenen en dat verweerder na afloop van de zaak het dossier zou terugkrijgen, of dat de opvolgend advocaat het dossier in zijn archief zou opnemen.

3.5 Bij het archiveren wordt een dossier gestopt in archiefenveloppen. Alle archiefenveloppen heeft verweerder bij de opvolgend advocaat bezorgd. Het is onjuist dat dossierstukken door elkaar zijn gehaald. De stukken zijn in opvolgend genummerde enveloppen gevoegd. Wanneer de enveloppen op volgorde worden geleegd, verkeert het dossier weer in exact dezelfde staat als vóór de archivering.

Klachtonderdeel c

3.6 Het is juist dat bij de overdracht van de archiefenveloppen per abuis een strafdossier van een andere cliënt is overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager. Het is betreurenswaardig dat dit is gebeurd en merkwaardig dat klager dit dossier van de opvolgend advocaat onder ogen heeft gekregen. Een en ander is echter niet klachtwaardig ten aanzien van klager.

Klachtonderdeel d

3.7 Het is juist dat klager niet is gewezen op de interne klachtenregeling van het kantoor van verweerder. Verweerder heeft klager geen opdrachtbevestiging gezonden waarin hij erop is gewezen dat het kantoor was aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur. Dit volgt overigens wel uit de website van het kantoor van verweerder, waar het logo met de link naar de website van de geschillencommissie te vinden is. Daarnaast heeft een kantoorgenoot van verweerder klager, nadat klager zich bij hem had beklaagd over de bijstand van verweerder, bij e-mail van 18 februari 2016 alsnog gewezen op de klachtenregeling.

3.8 Artikel 6.28 van de Verordening op de advocatuur verplicht de advocaat om over een kantoorklachtenregeling te beschikken. Deze bepaling is ingegaan per 1 januari 2015. Vóór 1 januari 2015 bestond de verplichting tot een kantoorklachtenregeling niet. Aangezien verweerders bijstand aan klager per 31 augustus 2014 is beëindigd, is de betreffende bepaling in de onderhavige zaak niet van toepassing.

Klachtonderdeel e

3.9 Klager stelt dat hij onnodig lang heeft moeten wachten op het proces-verbaal van de zitting van 22 juli 2014 en dat hij meerdere malen om toezending heeft verzocht. Van 26 juli 2014 tot en met 12 augustus 2014 was verweerder op vakantie. Het proces-verbaal van de regiezitting is door zijn kantoor op 31 juli 2014 ontvangen. Tijdens zijn vakantie was verweerder niet van de ontvangst op de hoogte. Evenmin heeft hij veelvuldige verzoeken van klager ontvangen, waarin hij om toezending van het proces-verbaal verzocht. Direct na terugkomst van zijn vakantie heeft verweerder het proces-verbaal aan klager gezonden. Verweerder heeft klager na afloop van de zitting direct telefonisch op de hoogte gebracht van de beslissingen van de rechtbank en de ter zitting gegeven motivering van die beslissingen. Klager was dan ook tijdig op de hoogte van alle relevante feiten met betrekking tot zijn strafzaak. Daarnaast is klager niet in zijn verdediging geschaad door toezending van het proces-verbaal direct na terugkeer van de vakantie van verweerder, omdat verweerder pas vanaf dat moment weer met zijn werkzaamheden voor klager kon aanvangen. 

Klachtonderdeel f

3.10 Van 26 juli tot en met 12 augustus 2014 was verweerder op vakantie. Hij was met klager overeengekomen dat hij het schorsingsverzoek nog vóór zijn vakantie gereed zou maken en dat zijn kantoorgenoot het op 28 juli 2014 zou indienen. Voor de vakantie van verweerder hadden hij en klager overeenstemming over de inhoud van het schorsingsverzoek. Tijdens zijn vakantie heeft verweerder een aantal keren telefonisch contact gehad met klager en heeft hij hem een tweetal e-mailberichten gezonden. Voorafgaand aan zijn vakantie heeft verweerder klager op de hoogte gebracht van de mogelijke behandeling van het verzoek tijdens de vakantie van verweerder. In dat geval zou een kantoorgenoot van verweerder ter raadkamer verschijnen. Klager verbleef op dat moment in het buitenland. Aangezien hij mogelijk in hechtenis zou worden genomen wanneer hij ter raadkamerzitting zou verschijnen, waren hij en verweerder overeengekomen dat hij niet ter zitting zou verschijnen.

3.11 De stelling van klager dat hij op 12 augustus 2014 een sms-bericht van verweerder zou hebben ontvangen waarin verweerder zou hebben aangegeven dat de raadkamerzitting zou plaatsvinden op 13 augustus 2014, is onjuist. Uit de sms-geschiedenis van verweerders telefoon blijkt dat hij op 12 augustus 2014 geen bericht heeft verzonden.

3.12 Ook wanneer klager pas op 12 augustus 2014 op de hoogte zou zijn geraakt van de behandeling, heeft hij daarvan geen nadeel ondervonden. Klager verbleef immers in het buitenland en was niet voornemens aanwezig te zijn bij de behandeling. Klager wenste dat het schorsingsverzoek nog werd aangevuld met stukken over het verkeersongeluk dat hij had gehad. Verweerder heeft direct na terugkeer van zijn vakantie een pleitnota opgesteld voor de raadkamerzitting en deze in concept aan klager gezonden. De raadkamerzitting was terdege voorbereid. 

Klachtonderdeel g

3.13 Hetgeen verweerder op de regiezitting naar voren heeft gebracht, was met klager besproken. Verweerder heeft geen feitelijke onjuistheden aan de rechtbank medegedeeld. Klager stelt dat was afgesproken dat verweerder zijn verblijf in het herstellingsoord zou mededelen. Dit is onjuist. In de aanloop naar de regiezitting heeft verweerder op zijn kantoor meerdere besprekingen met klager gehad. Tijdens deze besprekingen hebben zij onder andere uitvoerig gesproken over de regiezitting. Zij spraken af dat verweerder op voorhand de pleitaantekeningen aan de rechtbank zou zenden. Verweerder en klager hebben tijdens de besprekingen veelvuldig gesproken over de mogelijkheid dat de schorsing zou worden opgeheven. Zij spraken af dat verweerder juist niet aan de rechtbank en de officier van justitie kenbaar zou maken waar klager verbleef en dat hij dus niet de stukken van het herstellingsoord zou indienen. Dan zou het openbaar ministerie immers op de hoogte raken van de verblijfplaats van klager en bij een opheffing van de schorsing in opdracht van de officier van justitie de politie klager direct kunnen aanhouden. Om diezelfde reden heeft verweerder met klager afgesproken niets op te nemen over zijn afwezigheid in de op voorhand ingezonden pleitaantekeningen. Overigens heeft verweerder ter zitting wel aangegeven dat klager op dat moment werd behandeld voor zijn depressie in een herstellingsoord. Dit is echter niet terug te lezen in het proces-verbaal.

Klachtonderdelen h, i, j en k

3.14 Verweerder en klager hebben veelvuldig gesproken over het indienen van een wrakingsverzoek. Naar de mening van verweerder dient een advocaat zorgvuldig om te gaan met dit middel en enkel een wrakingsverzoek in te dienen wanneer de advocaat ervan overtuigd is dat sprake is van een schijn van partijdigheid. In de strafzaak van klager heeft verweerder nimmer kunnen vaststellen dat uit één van de uitlatingen of beslissingen van de behandelend rechters bleek dat er sprake was van een schijn van partijdigheid. Klager geeft aan dat hij de opmerking “er zal niet worden gewraakt door mij” van verweerder opvat als een algemene weigering om een rechter te wraken. Dit is onjuist. De zin moet gelezen worden in het licht van de vele gesprekken die verweerder en klager over het wraken van rechters hebben gehad. Geenszins heeft verweerder met die korte reactie bedoeld dat hij in geen enkel geval een wrakingsverzoek zou indienen.

3.15 De planning van de getuigenverhoren heeft veel voeten in de aarde gehad. Zo wenste de rechter-commissaris van tevoren over de vragen te beschikken en verliep de planning problematisch. De getuigenverhoren werden strak gepland. Het is echter niet zo dat de rechter-commissaris van tevoren de tijdsduur heeft beperkt. Voor alle getuigenverhoren was langer gepland dan de standaard tijd anderhalf uur die een rechter-commissaris doorgaans voor een verhoor plant. Verweerder heeft telkens in overleg met klager gereageerd op de standpunten van de rechter-commissaris. Van ieder bericht heeft klager een concept ontvangen of hebben hij en verweerder de inhoud besproken voor verzending van het bericht. Het kan goed zijn dat klager tijdens een van de besprekingen heeft aangegeven dat hij de rechter-commissaris wenste te wraken vanwege de gang van zaken omtrent de getuigenverhoren. Verweerder heeft klager uitgelegd dat het al dan niet wraken van een rechter een keuze van de advocaat is. Hij heeft hem gezegd dat, indien klager een andere tactiek wenste te hanteren en hij de rechter-commissaris wel wenste te wraken, het hem vrij stond een wrakingsverzoek in te dienen en een andere advocaat te zoeken om hem verder bij te staan in zijn strafzaak.

3.16 De rechter-commissaris heeft tijdens de getuigenverhoren de antwoorden belet op vragen, waarvan zij meende dat het antwoord niet in het belang was voor één van de in de strafzaak te nemen beslissingen. Verweerder heeft tijdens de getuigenverhoren aangegeven waarom hij meende dat de vragen wel voldeden aan het criterium. De rechter-commissaris bleef echter bij haar beslissing. Verweerder heeft de rechter-commissaris naar aanleiding van het beletten van de antwoorden niet gewraakt. Hij is van mening dat de rechter-commissaris het juiste criterium heeft gehanteerd voor haar beslissing en hoewel hij het niet eens was met haar beslissing, was dat voor verweerder geen reden om de schijn van partijdigheid aan te nemen.

3.17 Verweerder heeft er als dominus litis voor gekozen om geen klacht in te dienen bij de hoofdofficier van justitie of wrakingsverzoeken in te dienen, omdat hij daarvoor onvoldoende aanleiding zag. Ingevolge gedragsregel 9 draagt verweerder de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. Hij is niet de spreekbuis van zijn cliënt. Om die reden is het hem toegestaan om een wens van een cliënt te weigeren. Op diverse tijdstippen heeft verweerder klager aangegeven waarom hij bepaalde stappen niet wenste te nemen en heeft hij hem verteld dat hij de keuze had om een andere advocaat in de arm te nemen die deze handelingen wel voor hem wilde verrichten.

Klachtonderdeel l

3.18 Met betrekking tot het fysieke archiefdossier had verweerder met de opvolgend advocaat van klager afgesproken dat hij hem alles zou overhandigen wat verweerder in zijn fysieke archief aan stukken had. Verweerder meent dat het kantoor van de opvolgend advocaat ten onrechte het fysieke dossier onder zich houdt en ten onrechte een deel daarvan aan klager heeft meegegeven zonder dit te kopiëren. Het kantoor van de opvolgend advocaat heeft de toestemming van klager niet nodig om het archiefdossier aan verweerder te retourneren. Het stond verweerder dan ook vrij om aan het kantoor van de opvolgend advocaat het dossier terug te vragen. Het klachtonderdeel dient ongegrond te worden verklaard.

4 BEOORDELING

4.1 Voor zover verweerder heeft betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, overweegt de voorzitter als volgt.

4.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft.

4.3 Klager heeft zijn klacht bij de deken ingediend op 14 maart 2016. Uit het onderhavige dossier volgt dat de klacht ziet op handelen van verweerder in de periode vanaf april 2013. Derhalve heeft klager zijn klacht binnen de termijn van drie jaar ingediend en is zijn klacht ontvankelijk. Ook overigens ziet de voorzitter geen aanleiding om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren, nu de Advocatenwet niet voorschrijft dat bij het indienen van een klacht expliciet moet worden verzocht om gegrondverklaring daarvan. Overigens volgt uit de e-mail d.d. 26 mei 2016, zoals opgenomen onder 1.21, dat klager de deken heeft verzocht zijn bezwaren als klachten door te geleiden naar de raad van discipline.

Klachtonderdeel a: niet tijdig doorzenden e-mailberichten

4.4 Verweerder heeft toegelicht waarom hij de door klager verzochte e-mailberichten niet eerder dan 7 maart 2016 heeft toegezonden. Mede gelet op de onder 3.3 opgenomen toelichting van verweerder is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Eerst op 1 maart 2016 heeft verweerder immers een rechtstreeks verzoek van klager ontvangen, waarna verweerder klager binnen zeven dagen de verzochte e-mailberichten heeft toegezonden. Naar het oordeel van de voorzitter kan dit niet worden aangemerkt als een onredelijk lange termijn. Daar komt nog bij dat het e-mailberichten betroffen die waren gericht aan klager, zodat ervan uit mag worden gegaan dat klager reeds de beschikking over deze e-mailberichten had, althans heeft gehad. Het klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b: ongeordend overdragen dossier

4.5 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij het klachtdossier van klager ongeordend heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager.

4.6 De voorzitter is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder het dossier ongeordend heeft overgedragen. Klager heeft dit verwijt, tegenover de gemotiveerde betwisting, onvoldoende gemotiveerd althans geconcretiseerd. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c: overdragen dossier met stukken andere cliënt 

4.7 Verweerder heeft erkend dat hij per abuis een strafdossier van een andere cliënt heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat van klager.

4.8 De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel geen doel treft, nu de eventueel geschonden norm niet ter bescherming van klager strekt. Niet valt immers in te zien hoe klager door dit handelen van verweerder in zijn belangen zou zijn geschaad. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d: geen interne klachtenregeling

4.9 Sinds 1 januari 2015 is iedere advocaat, dus ook verweerder, verplicht om te beschikken over een kantoorklachtenregeling (artikel 6.28 en verder Verordening op de advocatuur). Verweerder heeft klager bijgestaan tot 13 augustus 2014. Op dat moment was van bovengenoemde verplichting nog geen sprake.   

4.10 Vast staat dat een kantoorgenoot van verweerder klager bij e-mail van 18 februari 2016 alsnog heeft gewezen op de klachtenregeling. De voorzitter is bovendien van oordeel dat klager niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij, door niet in een eerder stadium te zijn gewezen op de kantoorklachtenregeling, in zijn belangen is geschaad.

4.11 Het klachtonderdeel dient kennelijk ongegrond te worden verklaard.

Klachtonderdeel e: niet tijdig informeren over pro forma zitting

4.12 Zowel klager als verweerder hebben gesteld dat verweerder klager na afloop van de zitting d.d. 22 juli 2014 nog diezelfde dag telefonisch op de hoogte heeft gebracht van de beslissingen van de rechtbank en de ter zitting gegeven motivering van die beslissingen. De voorzitter leidt hieruit af dat klager door verweerder tijdig op de hoogte is gebracht van alle relevante feiten met betrekking tot zijn strafzaak. Klager heeft bovendien niet overtuigend onderbouwd dat hij door de omstandigheid dat verweerder hem het proces-verbaal van de zitting pas na terugkomst van zijn vakantie heeft toegezonden, in zijn belangen is geschaad. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f: niet tijdig informeren over zittingsdatum verzoek schorsing voorlopige hechtenis

4.13 Vast staat dat klager en verweerder ten aanzien van dit klachtonderdeel tegenovergestelde standpunten innemen. Verweerder heeft aangevoerd dat klager op het moment van het indienen van het schorsingsverzoek in het buitenland verbleef. Aangezien hij mogelijk in hechtenis zou worden genomen wanneer hij op raadkamerzitting zou verschijnen, hadden zij afgesproken dat klager niet ter zitting zou verschijnen. Klager stelt dat verweerder hem op 12 augustus 2014 een sms-bericht heeft gestuurd waarin stond dat het schorsingsverzoek de volgende dag behandeld zou worden. Verweerder betwist dit. Verweerder meent zich te herinneren dat hij tijdens zijn vakantie telefonisch overleg met klager heeft gehad over de raadkamerzitting, hetgeen door klager wordt betwist. Zonder nader onderzoek, waarvoor de onderhavige procedure geen ruimte biedt, valt niet vast te stellen welke van de partijen met zijn lezing van de feiten het gelijk aan zijn zijde heeft.

4.14 Ongeacht het bovenstaande is de voorzitter van oordeel dat, ook indien klager eerst op 12 augustus 2014 op de hoogte is geraakt van de zittingsdatum waarop het schorsingsverzoek zou worden behandeld, klager daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Uit het dossier blijkt dat klager op dat moment in het buitenland verbleef. Uit het dossier blijkt niet dat klager aanwezig wenste te zijn bij de behandeling van het verzoek. Dat klager schade zou hebben ondervonden door het onder dit klachtonderdeel verweten handelen van verweerder is door klager niet aannemelijk gemaakt. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g: onjuist informeren rechtbank over reden afwezigheid klager

4.15 Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen feitelijke onjuistheden aan de rechtbank heeft medegedeeld. Hetgeen verweerder op de regiezitting naar voren heeft gebracht, was met klager besproken. Volgens verweerder is de stelling van klager dat was afgesproken dat verweerder klagers verblijf in het herstellingsoord zou mededelen, onjuist.

4.16 De voorzitter is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder de rechtbank onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd, terwijl verweerder deze stelling daarenboven gemotiveerd heeft betwist. Reeds daarom is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel h: weigeren indienen klacht over zaaksofficier van justitie

Klachtonderdeel i: weigeren indienen klacht over rechter-commissaris

Klachtonderdeel j: weigeren indienen wrakingsverzoek jegens rechter-commissaris

Klachtonderdeel k: weigeren indienen wrakingsverzoek jegens meervoudige strafkamer

4.17 De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

4.18 De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Klager lijkt echter in de veronderstelling te leven dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is niet juist. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen en mag zich zelfs niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om een wrakingsverzoek in te dienen jegens of een klacht in te dienen over partijen in het strafproces, zoals in casu de officier van justitie, de rechter-commissaris en de rechters van de meervoudige strafkamer. Uit de onderhavige stukken blijkt dat verweerder in ieder geval bij e-mailbericht van 21 juni 2013 aan klager heeft uitgelegd dat en waarom hij geen aanleiding zag om een klacht in te dienen over de zaaksofficier van justitie en de rechter-commissaris. Ook heeft hij in dat e-mailbericht uiteengezet waarom hij geen aanleiding zag om de rechter-commissaris te wraken. Tot slot heeft verweerder in dat e-mailbericht aangegeven dat klager, indien hij een fellere en hardere aanpak wenste ten opzichte van de andere procespartijen, een andere advocaat kon benaderen die wel bereid was om zich op de door klager gewenste wijze op te stellen.

4.19 Gelet op de onderhavige stukken is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat heeft om al dan niet in te gaan op verzoeken van zijn cliënt. Niet is gebleken dat verweerder, door te weigeren klachten in te dienen over de zaaksofficier van justitie en de rechter-commissaris, alsmede door te weigeren om de rechter-commissaris en de rechters van de meervoudige strafkamer te wraken, tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel l: opvragen dossier bij kantoor opvolgend advocaat

4.20 Verweerder neemt het standpunt in dat hij gerechtigd was om het kantoor van de opvolgend advocaat te verzoeken het door hem uitgeleende archiefdossier aan hem te retourneren.

4.21 De voorzitter is, gelet op de onder 3.4 en 3.18 opgenomen toelichting van verweerder, van oordeel dat verweerder inderdaad het recht had om het door hem uitgeleende dossier terug te vragen. Niet valt in te zien waarom dit handelen van verweerder klachtwaardig zou zijn. 

4.22 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet, dan ook in haar geheel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 22 augustus 2016.

 

 

Griffier  Voorzitter 

 

Deze beslissing is in afschrift op 23 augustus 2016 verzonden.