Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:134

Zaaknummer

16-199/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder onwaarheden te hebben verkondigd in een brief aan de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerder heeft gezegd dat klager zijn vaderschap in eerste instantie heeft ontkend, dat zijn cliënte niet wilde dat hun dochter bij klager zou wonen en dat tussen de cliënte van verweerder en klager sprake is van chronische oorlog. Bewoordingen van verweerder zijn niet onnodig grievend.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 29 augustus 2016

in de zaak 16-199/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 21 augustus 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 29 februari 2016 met kenmerk K15-079 , door de raad ontvangen op 7 maart 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 juni 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen, alsmede van de nagekomen brief van klager d.d.25 mei 2016, door de raad ontvangen op 2 juni 2016, met de daarbij behorende bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder trad op als de advocaat van de wederpartij van klager. De cliënte van verweerder en klager hebben samen een dochter. De cliënte van verweerder is plotseling overleden, waarna er discussie is ontstaan tussen klager en de familie van de cliënte van verweerder over het gezag over de dochter van klager en de cliënte van verweerder. Verweerder heeft op 17 augustus 2015 een brief aan de Raad voor de Kinderbescherming gestuurd waarin hij heeft aangegeven dat klager bij de geboorte van zijn dochter niets van haar wilde weten en aanvankelijk ontkende de vader te zijn. Daarnaast werd door verweerder aangegeven dat klager wel een omgangsregeling wilde, maar geen alimentatie wilde betalen. Door verweerder is aangegeven dat zijn inmiddels overleden cliënte en klager chronisch oorlog met elkaar hadden.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zich grievend heeft uitgelaten ten opzichte van klager en niet de zorg in acht heeft genomen die ten opzichte van een wederpartij hoort.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder is van mening dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder heeft slechts het standpunt van zijn cliënte en haar familie verwoord. Verweerder heeft zijn cliënte in hoger beroep in een alimentatieprocedure bijgestaan en weet dus uit eigen ervaring dat klager zich wel degelijk heeft verzet tegen zijn verplichting om alimentatie te betalen.

 

 

5          BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

 

5.2      Klager heeft een klacht ingediend tegen verweerder, die eerst zijn wederpartij en na haar overlijden haar familie, bijstond in een familierechtelijke procedure. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte(n) te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt onder meer beperking hierin, dat de advocaat zich in of buiten rechte niet hetzij schriftelijk, hetzij mondeling onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënte(n). Deze beperking van de vrijheid van de advocaat strekt niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is in onze democratische samenleving dringend noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is erbij gebaat dat ook in conflicten waarbij de emoties hoog oplaaien op waardige wijze en op zakelijke toon wordt gedebatteerd.

5.3      Verweerder heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet zelf de Raad voor de Kinderbescherming heeft benaderd, maar dat de Raad voor de Kinderbescherming contact met hem heeft opgenomen en om informatie heeft gevraagd. Verweerder heeft daarop aangegeven dat klager aanvankelijk ontkende de vader te zijn maar dat dat later is bijgetrokken. Verder heeft verweerder geschreven dat er tussen klager en zijn cliënte(n) sprake was van chronische oorlog. Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat daarvan inderdaad sprake is. Ook heeft klager erkend dat door de cliënte van verweerder aangifte tegen hem is gedaan van mishandeling en verkrachting. Klager is voor deze aangifte op het politiebureau verhoord. Uiteindelijk is de aangifte geseponeerd.

5.4      De raad begrijpt dat het voor klager onaangenaam moet zijn geweest om de betreffende uitlatingen van verweerder te moeten lezen, zeker nu deze informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming is verstrekt. Desalniettemin acht de raad de ter discussie gestelde bewoordingen niet van dien aard dat gezegd moet worden dat verweerder daarmee de grenzen van acceptabel professioneel gedrag heeft overschreden. Verweerder is als advocaat per definitie partijdig en dient op te komen voor de belangen van zijn cliënte(n). Verweerder heeft getracht de zorgen van zijn cliënte(n) op een waardige wijze en zakelijke toon te verwoorden. Verweerder is daarmee naar het oordeel van de raad gebleven binnen de bandbreedte van acceptabel professioneel gedrag en heeft daardoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is dan ook ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht ongegrond;

 

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra, H.C.M. Schaeken , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2016,

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2016

 

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg    

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klager

-            verweerder

-          de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

-          de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

 

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl

 

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl