Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:156

Zaaknummer

16-546

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over uitvoering second opinion. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 augustus 2016

in de zaak 16-546

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 9 juni 2016 met kenmerk 15-0343/FH/sd, door de raad ontvangen op 10 juni 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is verwikkeld geweest in een arbeidsgeschil met zijn voormalig werkgever. Klager is hierin bijgestaan door vakbond CNV. In 2013 heeft CNV het kantoor van verweerder gevraagd om ten behoeve van klager een second opinion uit te voeren over de haalbaarheid van eventuele nieuwe procedures.

1.2    Verweerder heeft klager bij brief van 26 juli 2013, voor zover hier relevant, het volgende meegedeeld:

“Na uitvoerige bestudering van uw dossier, nadat wij uw kwestie telefonisch hebben besproken (rondom uw strafrechtelijke aangifte van enige tijd geleden en ook iets recentelijker) en nadat u mij nog enkele e-mails heeft gestuurd, kom ik door deze brief tot het bindend advies dat uw vakbond aan mij heeft gevraagd te geven.

Uw vakbond heeft mij gevraagd te beoordelen of u een redelijke kans van slagen zou hebben als u een procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag zou instellen, en/of als u de geldigheid van het concurrentiebeding na het kort geding ook nog in een bodemprocedure ter discussie zou willen stellen, en uit dien hoofde schadevergoeding zou vorderen.

Vooruitlopend op de conclusies geef ik u alvast aan dat ik in beide procedures – helaas – onvoldoende heil zie, gegeven (…) de geringe slagingskans, relatief lage te verwachten opbrengsten daarvan en niet geringe procesrisico’s.

(…)

Ten slotte

35. Zoals ik in mijn inleiding al aangaf spijt het mij u geen – vanuit uw oogpunt – beter advies te kunnen geven. Ik voel namelijk wel met u mee (…) Helaas zie ik er juridisch echter onvoldoende heil in om hier tegen op te komen.

36. Hoewel door dit advies mijn rol in uw dossier feitelijk is uitgespeeld, staat het u vanzelfsprekend vrij om nog nader contact met mij te zoeken als u nog behoefte aan overleg zou hebben. Ik zal uw dossier daartoe nog een week open houden (…)

37. Na die tijd zou u zich voor eventueel overleg weer bij uw vakbond moeten melden (…)

38. Ten slotte stuur ik nog een kort briefje aan [de ex-werkgever van klager] en diens gemachtigde, waarin ik de verjaringstermijn van verschillende vorderingen stuit. Op die manier houdt u nog enige tijd de mogelijkheid om zelfstandig (met een eigen jurist) alsnog tot het instellen van een procedure over te gaan.”

1.3    Verweerder heeft bij brief aan de ex-werkgever van klager van 26 juli 2013 de verjaringstermijn gestuit.

1.4    Bij e-mail van 26 juli 2013 heeft klager verweerder geschreven:

“Het is mij duidelijk dat er op hoger hand afspraken zijn gemaakt en het recht de burgers wordt afgepakt dit is de tweede maal dat ik op staande voet wordt ontslagen en jullie verdraaien de dingen zo dat de werkgevers vrij uit gaat. Zij kunnen liegen en bedriegen zo veel als ze willen want jullie helpen ze wel.”

1.5    Bij e-mail van 27 juli 2013 heeft klager verweerder een aantal vragen gesteld.

1.6    Verweerder heeft klager bij e-mail van 30 juli 2015 onder meer meegedeeld:

“Zoals ik u reeds in mijn bericht van afgelopen vrijdag aangaf voel ik wel degelijk met u mee, maar zie ik helaas onvoldoende kansen om met succes een juridische procedure tegen uw ex-werkgever te starten. Gezien uw e-mail van afgelopen vrijdag voel ik mij verder niet geroepen hier nog nader op in te gaan, en ga ik derhalve tot sluiting van het dossier over.

Als laatste ontving ik op mijn stuitingsberichten van afgelopen vrijdag nog een reactie (…), die u hieronder en bijgaand aantreft. (…) Als hier (…) problemen uit ontstaan, raad ik u aan hierover opnieuw contact met uw vakbond op te nemen.” 

1.7    Bij brief van 26 oktober 2015, aangevuld bij brieven van 5 en 17 november en 7 december 2015, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door op onjuiste wijze een second opinion uit te voeren.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter is allereerst van oordeel dat, anders dan verweerder heeft aangevoerd, klager ontvankelijk is in zijn klacht. Klager heeft in zijn klaagschrift immers niet alleen klachten geuit over het Nederlandse rechtssysteem in zijn algemeen, maar ook over verweerder. Derhalve kan niet worden gezegd dat klager geen persoonlijk belang heeft bij de klacht.

4.2    De voorzitter is voorts van oordeel dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder tekort is geschoten in zijn advisering aan klager. Verweerder heeft klager geadviseerd over de haalbaarheid van eventuele nieuwe procedures tegen zijn ex-werkgever, zoals hem door CNV was verzocht. Niet is gebleken dat het (acht pagina’s tellende) advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of (evidente) onjuistheden bevat. Klager heeft weliswaar gesteld dat verweerder in het advies niet alles heeft meegenomen, maar klager heeft dit niet nader geconcretiseerd. Dat klager het op inhoudelijke gronden niet eens is met het advies, betekent niet dat verweerder ter zake tuchtrechtelijk iets te verwijten valt.

4.3    Verweerder heeft evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het dossier van klager te sluiten. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat door de reactie van klager van 26 juli 2013 de vertrouwensbasis tussen hem en klager is komen te vervallen, zodat verweerder gehouden was zijn werkzaamheden te beëindigen. Verweerder hoefde daarom ook niet in te gaan op de nadere vragen van klager in de e-mail van 27 juli 2013. Klager heeft door de handelwijze van verweerder geen procedurele schade geleden, aangezien verweerder de rechten van klager reeds veilig had gesteld door middel van de brief aan de ex-werkgever van klager van 26 juli 2013 en klager daarover heeft geïnformeerd.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 12 augustus 2016.

griffier    voorzitter