Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:153

Zaaknummer

16-315

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder is tekort geschoten in de uitvoering van zijn opdracht en in zijn communicatie met klaagster. Klacht deels gegrond. Berisping en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 augustus 2016

in de zaak 16-315

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 september 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 april 2016 met kenmerk 15-0306/ML/SD, door de raad ontvangen op 6 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 juni 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich in 2012 tot verweerder gewend met het verzoek een echtscheidingsprocedure voor haar op te starten. Haar echtgenoot verbleef op dat moment in Marokko.

2.2    Bij verzoekschrift van 24 augustus 2012 heeft verweerder de rechtbank Utrecht (hierna de rechtbank) verzocht de echtscheiding tussen klaagster en haar echtgenoot uit te spreken en te bepalen dat klaagster alleen belast zal zijn met het eenhoofdig gezag over het minderjarig kind. Het verzoekschrift is op 27 augustus 2012 ingeschreven op de griffie van de rechtbank.

2.3    Het verzoekschrift diende voor 10 september 2012 betekend te worden. Het betekeningexploot (in casu het bewijs van verzending aan de ontvangende instantie in het buitenland) had binnen 4 weken aan de rechtbank moet worden overgelegd. Kennelijk op zijn verzoek is door de griffier van de rechtbank aan verweerder bij brief van 18 september 2012 een nieuwe termijn van veertien dagen gegeven voor de betekening van het verzoekschrift.

2.4    Verweerder heeft de deurwaarder bij brief van 1 oktober 2012 verzocht het verzoekschrift in Marokko te laten betekenen.

2.5    Het verzoekschrift is op 22 november 2012 betekend aan het Parket van de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank.

2.6    Bij beschikking van 5 maart 2014 heeft de rechtbank klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek strekkende tot echtscheiding. De beschikking luidt, voor zover hier relevant:

“De rechtbank overweegt dat het verzoekschrift van de vrouw [klaagster, rvd] op 27 augustus 2012 is ingeschreven ter griffie van deze rechtbank. Binnen veertien dagen nadien had een afschrift van het verzoek betekend moeten worden aan de man, daarom uiterlijk op 10 september 2012. Ter gelegenheid van de terechtzitting van 18 april 2013 is de vrouw in de gelegenheid gesteld om binnen een week (nadere) stukken te overleggen waaruit de wijze van betekening van het verzoekschrift aan de man zou blijken. Uit de na de zitting binnen gekomen stukken leidt de rechtbank af dat het verzoekschrift op 22 november 2012 is betekend aan de man, althans aan het Parket van de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Utrecht, waarbij tevens een afschrift per aangetekende post is toegezonden naar het woonadres van de man in Marokko. De voorgeschreven termijn is daarmee ruimschoots overschreden.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    een beroepsfout heeft gemaakt;

b)    niet eerlijk heeft gecommuniceerd over de door hem gemaakte beroepsfout;

c)    klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de zaak.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt bij de beoordeling voorop dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2    Voorts geldt dat een advocaat is gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.

5.3    De raad zal de klacht aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.4    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder een beroepsfout te hebben gemaakt door het echtscheidingsverzoek te laat te laten betekenen. Verweerder betwist dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Volgens verweerder is de in de beschikking van de rechtbank genoemde termijn van betekening (uiterlijk 10 september 2012) feitelijk een aantal keer verlengd.

5.5    De raad overweegt als volgt. De rechtbank heeft in haar beschikking van 5 maart 2014 geoordeeld dat het verzoek tot echtscheiding niet tijdig is betekend en heeft klaagster om die reden niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Ook indien de raad uitgaat van het door de griffier van de rechtbank op 18 september 2012 gegeven uitstel van veertien dagen voor de betekening (zie hiervoor onder § 2.3), is het verzoekschrift te laat betekend. Het verzoekschrift is immers uiteindelijk pas op 22 november 2012 betekend. Voor zover er al uitstel van de betekeningstermijn had mogen worden verleend, is niet  gebleken dat verweerder de rechtbank na 18 september 2012 opnieuw om uitstel heeft verzocht, laat staan dat dat verzoek door de rechtbank is gehonoreerd. Door het verzoekschrift te laat te (laten) betekenen is verweerder tekortgeschoten in de uitvoering van zijn opdracht en heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel a) is gegrond. 

Ad klachtonderdelen b) en c)

5.6    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.7    Klaagster verwijt verweerder dat hij niet eerlijk tegen haar is geweest over de door hem gemaakte fout. Ook verwijt zij verweerder dat hij haar gedurende de echtscheidingsprocedure niet of nauwelijks op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de procedure. Verweerder blijft erbij dat hij geen beroepsfout heeft gemaakt en hierover dus ook niet met klaagster hoefde te communiceren. Wel heeft hij aan klaagster uitgelegd dat de overweging van de rechtbank ten aanzien van de te late betekening van het verzoekschrift aantoonbaar onjuist is. Verweerder betwist voorts dat hij klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de procedure. Hij heeft op verschillende manieren contact met klaagster gehad, zowel per e-mail als  per telefoon.

5.8    De raad overweegt als volgt. Hiervoor is reeds overwogen dat verweerder een fout heeft gemaakt door het echtscheidingsverzoek te laat te (laten) betekenen. Verweerder heeft de door hem gemaakte fout ter zitting van de raad niet erkend en destijds dus ook niet, zodat hij hierover ook niet heeft gecommuniceerd met klaagster. Verweerder heeft voorts, nadat klaagster door de rechtbank niet-ontvankelijk was verklaard, verzuimd klaagster hiervoor een adequate oplossing te bieden. Het had op de weg van verweerder gelegen klaagster te adviseren een nieuw verzoek tot echtscheiding in te dienen. In plaats daarvan heeft hij klaagster de inadequate oplossing geboden in hoger beroep te gaan tegen de beschikking van de rechtbank of een echtscheidingsverzoek in Marokko in te dienen. Uit de door verweerder overgelegde e-mails blijkt verder dat het steeds verweerder is geweest die heeft gereageerd op e-mails van klaagster en dat het initiatief dus vooral van klaagster kwam. Verweerder heeft ter zitting van de raad weliswaar gesteld dat hij meerdere keren telefonisch contact heeft gehad met klaagster, maar klaagster heeft dit ontkend. De conclusie van het voorgaande is dat ook klachtonderdelen b) en c) gegrond zijn.

6    MAATREGEL

6.1    De raad overweegt dat verweerder tekort is geschoten in de uitvoering van zijn opdracht alsmede in de communicatie met klaagster. De raad acht dit ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ter zitting van de raad heeft verweerder geen enkel inzicht getoond in zijn eigen handelen. Enkel vanwege het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft zal de raad het  bij een berisping laten.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. P.R.M. Noppen, C.W.J. Okkerse, L.A.M.J. Pütz en K.J. Verrips, leden en bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 augustus 2016.

Griffier    Voorzitter