Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-09-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2016:144

Zaaknummer

14-494/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Hoewel de raad met verweerster van oordeel is dat zij er verstandiger aan had gedaan om in (het dictum van) de dagvaarding te vermelden dat het om de voormalige gezamenlijke/echtelijke woning ging, is niet gebleken dat verweerster de rechtbank opzettelijk heeft misleid.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 12 september 2016

in de zaak 16-494/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 16 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 25 mei 2016 met kenmerk K 15-142 , door de raad ontvangen op 26 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van klager, vergezeld door de heer V., en verweerster.   Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 25 mei 2016, met bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Bij beschikking van 25 juli 2012 is de echtscheiding tussen klager en de cliënte van verweerster uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven op 10 augustus 2012. Partijen hebben op 17 juli 2012 een echtscheidingsconvenant gesloten.

2.2      Op 8 november 2012 is de voormalige echtelijke woning bij notariële akte aan klager toebedeeld.

2.3      Verweerster heeft klager namens haar cliënt bij dagvaarding van 20 oktober 2015 in rechte betrokken en veroordeling van de klager tot medewerking aan de verkoop van de gezamenlijke woning te N   gevorderd.

2.4      De rechtbank heeft klager bij verstekvonnis van 2 december 2015 veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning te N voor een vraagprijs van € 415.000,- , althans een vraagprijs in goed overleg met de makelaar vast te stellen.

 

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd over de eigendom van een registergoed;

2.    verweerder zich heeft uitgelaten over de waarde van de woning zonder dat er een deugdelijke taxatie aan ten grondslag lag.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

3.2      Klager en zijn ex-echtgenote zijn in 2012 gescheiden. De voormalige echtelijke woning is aan klager toebedeeld en daarmee zijn eigendom geworden. De ex-echtgenote van klager heeft de verkoop van de woning gevorderd. Verweerster heeft in de dagvaarding vermeld dat het om de echtelijke woning ging. Dat is niet juist. Verweerster heeft aldus de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd.

3.3      Verweerster heeft in de dagvaarding gesteld dat de woning € 415.000,- of minder waard was, terwijl er geen deugdelijke taxatie heeft plaatsgevonden.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in de echtscheidingsprocedure tussen partijen. In het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant is overeengekomen dat klager zich zou inspannen om binnen drie jaar na ondertekening van het convenant een hypotheekschuld van partijen over te nemen en het ontslag van de ex-echtgenote van klager uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot beide hypothecaire leningen te realiseren. Klager heeft dit nagelaten. Omdat klager na het verstrijken van de termijn van drie jaar geen ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid had gerealiseerd, heeft verweerster klager gedagvaard.

4.2      Het is juist dat verweerster de woning in de dagvaarding heeft bestempeld als echtelijke woning en gezamenlijke woning. De cliënte van verweerster was door de hypotheekschuld bij de Deutsche Bank nog steeds verbonden aan de echtelijke woning. Verweerster had wellicht onder punt C in het petitum van de dagvaarding beter het woord ‘voormalige’ kunnen voegen tussen de woorden ‘de’ en ‘gezamenlijke woning’, maar dat brengt niet met zich mee dat verweerster de rechtbank opzettelijk heeft misleid, dan wel opzettelijk een onjuist beeld heeft geschetst van de situatie. Het had evenmin tot een andere beslissing van de rechtbank geleid.

4.3      Het waardeoordeel van de cliënte van verweerster van de woning is onderbouwd met een zichttaxatie van een deskundige makelaar. De cliënte van verweerster zag zich genoodzaakt om een zichttaxatie te laten uitvoeren, aangezien klager zijn medewerking aan een volledige taxatie weigerde.

 

5          BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

 

Ad klachtonderdeel 1

 

5.2      Vast staat dat verweerster bij dagvaarding van 20 oktober 2015  namens haar cliënte heeft gevorderd om klager te veroordelen om medewerking te verlenen aan -kort samengevat- de verkoop van de woning aan X te Y, om iedere bieding op de woning vanaf € 415.000,- te accepteren en om na de verkoop van de gezamenlijke woning mee te werken aan de notariële overdracht van de woning. De klacht heeft betrekking op de aanduiding in het dictum van de dagvaarding onder C door verweerster van de woning als gezamenlijke woning. Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij had moeten vermelden dat het om de voormalige gezamenlijke woning ging, maar dat zij de rechtbank niet opzettelijk heeft misleid. Ter zitting is door verweerster nog naar voren gebracht dat zij in punt 10 van de dagvaarding wel heeft vermeld dat het om de voormalige echtelijke woning ging.

 

5.3      Als niet weersproken is komen vast te staan dat verweerster klager in september 2015 een concept dagvaarding heeft toegestuurd, waarop klager niet heeft gereageerd. Klager heeft evenmin verweer gevoerd in de door de cliënte van verweerster tegen hem aangespannen procedure. Klager heeft daarmee de mogelijkheid onbenut gelaten om naar voren te brengen dat de eigendom van de woning alleen hem toebehoorde.

 

5.4      Hoewel de raad met verweerster van oordeel is dat zij er verstandiger aan had gedaan om in (het dictum van) de dagvaarding te vermelden dat het om de voormalige gezamenlijke woning ging, heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerster de rechtbank opzettelijk heeft misleid. Verweerster heeft onder punt 10 van de dagvaarding bovendien wel vermeld dat het ging om de voormalige echtelijke woning, wat de stelling van klager dat er sprake is van opzettelijke misleiding, niet aannemelijk maakt. Dit geldt te meer nu klager zelf de mogelijkheid onbenut heeft gelaten om te reageren op de concept dagvaarding en verweer te voeren in de procedure, waarin hij de rechtbank en daarmee verweerster had kunnen wijzen op de onjuiste althans onvolledige aanduiding van de woning. 

 

5.5      De raad is van oordeel dat verweerster onder bovenvermelde omstandigheden tuchtrechtelijk geen verwijt te maken valt. De raad zal het eerste onderdeel van de klacht daarom ongegrond verklaren.

 

 

                     Ad klachtonderdeel 2

 

5.6      Verweerster trad op als advocaat van de wederpartij van klager. Het was de taak van verweerster het standpunt van haar cliënte naar voren te brengen. Het stond haar vrij om in overleg met haar cliënte de aanpak van de zaak te bepalen en uit te gaan van een waardebepaling van de woning op basis van een door de cliënte van verweerster kennelijk noodzakelijk geachte zichttaxatie. Indien klager zich hiermee niet kon verenigen, had het op zijn weg gelegen zich hiertegen in rechte te verweren. Ter zake valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken, zodat ook het tweede onderdeel van de klacht ongegrond wordt verklaard.

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond;

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

12 september 2016.

 

 

Griffier                                                                     Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 september  2016

 

verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klager

-            verweerster

-          de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-          de deken van de Nederlandse orde van advocaten

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl