Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-07-2016
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2016:160
Zaaknummer
15-590
Inhoudsindicatie
Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator bij voorzittersbeslissing deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Verzet door klager ingediend vanuit penitentiaire inrichting. Instructie aan de griffier voor nadere inlichtingen na niet-verschijnen klager op zitting. Daarna verzoek tot aanhouding alsnog afgewezen. Geen verschoonbare termijnoverschrijding verzetschrift. Niet-ontvankelijk op grond van art. 46h Aw.
Uitspraak
Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 juli 2016
in de zaak 15-590
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 16 december 2015 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder, in zijn hoedanigheid van curator
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 7 april 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van discipline (hierna: de raad) van 24 november 2015 met kenmerk RvT 15-0145, door de raad ontvangen op 25 november 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 16 december 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Die beslissing is op 17 december 2015 per gewone post verzonden aan klager.
1.4 Bij brief gedateerd 28 december 2015, ontvangen door de raad op 21 januari 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Bij brief van 21 januari 2016 heeft de plaatsvervangend hoofdgriffier van de raad meegedeeld dat het verzetschrift drie dagen te laat is binnengekomen en is aangekondigd dat de raad zal beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar is geweest.
1.6 Bij brief van 4 februari 2016 is aan klager meegedeeld dat de raad de zaak op 14 maart 2015 (de raad leest: 2016) zal behandelen en dat daarbij vooralsnog alleen de vraag naar de ontvankelijkheid aan de orde komt.
1.7 Bij brief van 15 februari 2016 is klager opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 14 maart 2016 te 12.00 uur.
1.8 Bij brief gedateerd 7 maart 2016, ingekomen op 8 maart 2016, heeft klager “om mij moverende reden” verzocht de zitting uit te stellen tot oktober 2016.
1.9 Bij brief van 8 maart 2016 heeft de griffier aan het (door klager opgegeven) adres van klager (tevens aan [ e-mailadres klager]) geschreven:
"Nu u eerst heden en zonder opgaaf van redenen verzoekt om aanhouding van de mondelinge behandeling, wordt uw verzoek om aanhouding niet gehonoreerd.”
1.10 Daarop heeft de griffier een mail, verzonden 9 maart 2016, ontvangen van “[naam persoon ]” [e-mailadres persoon], die (volgens de schrijver op verzoek van klager) schrijft dat klager vanwege detentie niet op de geplande zitting kan verschijnen om toe te lichten waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar is en verzoekt de zitting daarom te verplaatsen naar september 2016.
1.11 De griffier heeft bij aangetekend schrijven van 10 maart 2016 aan klager en mail aan [e-mailadres persoon] meegedeeld dat aanhouding vooralsnog niet wordt verleend maar dat [klager] zich door een raadsman of gemachtigde kan laten vertegenwoordigen die dan opnieuw aanhouding kan verzoeken en die de relevante gegevens kan aanvoeren.
1.12 Bij mail van 13 maart 2016 deelt de gebruiker van het mailadres [e-mailadres persoon] aan de griffier (met cc aan [e-mailadres klager]) mee dat hij/zij geen gemachtigde is van [klager] en dat deze vanwege zijn detentie “geen gelegenheid heeft” (de raad begrijpt: zich door een gemachtigde te laten bijstaan) en wordt verzocht om aanhouding tot [klager] medio juni 2016 naar een halfopen inrichting wordt verplaatst.
1.13 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 maart 2016. Verweerder heeft gemotiveerd meegedeeld niet te zullen verschijnen. Klager is niet verschenen.
1.14 De raad heeft ter zitting het volgende beslist:
- de mondelinge behandeling van de ontvankelijkheidsvraag wordt aangehouden tot 20 juni 2016. Klager en verweerder zullen opnieuw voor die zitting worden opgeroepen door de griffier;
- klager dient uiterlijk drie weken voor de zitting, dus uiterlijk op 30 mei 2016, te laten weten of hij door DV&O wenst te worden opgehaald en vervoerd naar het paleis van justitie in [plaats], dan wel zelf zal verschijnen, dan wel afziet van aanwezigheid. Bij gebreke van een tijdige keuze door klager gaat de raad ervan uit dat hij afziet van aanwezigheid;
- de raad draagt de griffier op aan (een medewerker van) de PI [plaats], waar klager thans verblijft, schriftelijk de volgende vragen voor te leggen:
(1) kon de gedetineerde [naam klager] tussen 28 december 2015 en 18 januari 2016 brieven verzenden naar een adres buiten de inrichting?
(2) als een brief een poststempel van (maandag) “18 januari 2016” draagt, kunt u zeggen wanneer die brief dan ter verzending is aangeboden binnen de PI [plaats]? (Is er een interne brievenbus, hoe vaak wordt die geleegd, zijn gedetineerden hiervan op de hoogte?)
(3) is de detentie van [naam klager] in de week voorafgaand aan 18 januari 2016 dan wel op 18 januari 2016 een beletsel geweest om te bellen naar enig extern nummer? (te weten van de griffie van de raad, om te verifiëren of zijn verzetschrift was aangekomen)?
1.15 Deze vragen zijn beantwoord door een medewerker van de P.I. [plaats] per mail van 9 mei 2016. Het antwoord luidt, zakelijk weergegeven:
(1) dat klager vanaf 15 januari 2016 in de PI [plaats] verbleef en daarvoor in de PI [plaats]; (2) dat het meest voor de hand ligt dat de brief op 15 januari 2016 is aangeboden door gedetineerde omdat op werkdagen de postbussen op de verblijfsafdeling worden geleegd en de post de volgende werkdag wordt verwerkt; (3) dat gedetineerden die niet in beperkingen zitten kunnen bellen met telefoons voor gedetineerden en als de gedetineerde onvoldoende saldo heeft in spoedeisende gevallen met de afdelingstelefoon.
1.16 Klager heeft bij brief van 29 april 2016 (ingekomen ter griffie op 9 mei 2016) verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak tot hij, vanaf medio oktober (2016) in een half open inrichting zal verblijven, van waaruit tijdens de weekenden zijn verweer kan voorbereiden en juridisch advies kan vragen. Klager heeft in die brief aangekondigd niet ter zitting te verschijnen als de raad beslist de behandeling van de ontvankelijkheid niet aan te houden.
1.17 Daarop heeft de griffier klager per brief van 23 mei 2016 aan het bekende adres van klager en (tevens per mail aan [e-mailadres klager]) dat
- op voorhand niet is besloten tot aanhouding, maar dat de raad beslist op/na 20 juni 2016;
- op 20 juni 2016 alleen op het verzoek tot aanhouding en, bij afwijzing van de aanhouding, over de ontvankelijkheid van het verzet wordt beslist;
- de raad begrijpt dat klager niet wenst te komen als alleen over de aanhouding en eventueel over de ontvankelijkheid wordt beslist;
- klager per ommegaande moet laten weten als dat anders is.
1.18 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2016. Verweerder heeft tevoren gemotiveerd aangekondigd niet te verschijnen. Daarop is bepaald dat ook daarover thans bij uitspraak beslist wordt.
1.19 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager en de hiervoor genoemde correspondentie.
2. HET VERZOEK OM AANHOUDING VAN DE BEHANDELING
Namens klager is verzocht om aanhouding tot medio oktober 2016 omdat klager dan in de weekends zijn verweer kan voorbereiden en juridisch advies kan inwinnen. Kennelijk ziet dit verzoek om aanhouding op de voorbereiding van een materiele onderbouwing van de klacht en van het verzetschrift. Niet valt in te zien dat een dergelijke voorbereiding vereist is in verband met de vraag of het te laat instellen van verzet verschoonbaar is. Nu motivering overigens ontbreekt, wordt het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen.
3. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZET
3.1 De termijn om schriftelijk verzet te doen is, ingevolge art. 46h van de Advocatenwet 30 dagen na verzending van de voorzittersbeslissing. Het verzetschrift had (op 16 januari, maar omdat die dag in een weekend valt) op 18 januari 2016 ontvangen moeten zijn op de griffie. Het verzetschrift is ter griffie van de Raad ontvangen op 21 januari 2016, dus te laat.
3.2 De raad stelt voorop dat het op de weg ligt van de degene die - te laat - een rechtsmiddel instelt om feiten en omstandigheden aan te voeren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Bij de brief van 10 maart 2016 is klager er nog eens uitdrukkelijk op gewezen dat hijzelf daartoe relevante feiten moet stellen.
3.3 Klager zelf heeft in het geheel geen feiten aangevoerd die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Ook als de raad zelf relevante feiten in het dossier verzamelt is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Immers: het verzetschrift is blijkens het datumstempel op de enveloppe op 18 januari 2016 verwerkt in het postsorteercentrum [plaats]. Het stuk moet zijn gepost in de P.I. [plaats] op (vrijdag) 15 januari 2016 want klager verbleef voordien in de P.I. [plaats], die onder een andere postsorteercentrum ressorteert. 1) Degene die een stuk dat op (maandag) 18 januari 2016 binnengekomen moet zijn op 15 januari 2016 daaraan voorafgaand (in een interne brievenbus!) post, neemt een groot risico, weet eigenlijk welhaast zeker, dat die brief niet tijdig op 18 januari 2016 de geadresseerde bereikt.
Als de gegevens die de gebruiker van het e-mailadres [e-mailadres persoon] aanvoert (hoewel deze persoon aangeeft geen gemachtigde te zijn) bij de beoordeling worden betrokken, leidt dat niet tot een ander oordeel. Deze voert aan (e-mail 9 maart 2016) dat het verzetschrift is gedagtekend 28 december 2015, dat klager het in detentie heeft geschreven en dat dit stuk enkele dagen later is verstuurd, maar dat klager vanwege de detentie niet heeft kunnen verifiëren/controleren of het stuk is aangekomen/verzonden. Dat het stuk enkele dagen na 28 december 2015 is verstuurd wordt weerlegd door het bovenstaande en dat er geen mogelijkheid was tot verificatie wordt weerlegd door de beantwoording van vraag (3) door de P.I. [plaats].
3.4 De raad is van oordeel dat, niet of onvoldoende is onderbouwd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
BESLISSING
De raad van discipline:
wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling af;
en
verklaart het verzet niet ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. P.P. Verdoorn, H. Dulack, R.P.F. van der Mark, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2016.
griffier voorzitter
1) zie http://www.postnl.nl/klantenservice/veelgestelde-vragen/postkantoor-business-points-en-brievenbus/locatie-en-openingstijden-postkantoor/waar-staan-de-sorteercentra-van-postnl.html