Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2016:161

Zaaknummer

16-271

Inhoudsindicatie

Advocaat wederpartij. Geen onnodig grievende uitlatingen. Verweerder mocht als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënt twee door klager in dagvaarding ingenomen standpunten kwalificeren als leugen. Voldoende met stukken onderbouwd. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de raad van discipline in het ressort  Arnhem-Leeuwarden

Van 29 augustus 2016

in de zaak 16-271

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 maart 2016, met kenmerk K 14/171, door de raad ontvangen op 24 maart 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder, die werd bijgestaan door mr. [naam gemachtigde]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft tezamen met een andere eiser in een civiele procedure bij de rechtbank een bedrag van € 415.000,- van een (inmiddels oud-) notaris gevorderd op de grondslag dat de notaris was tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht met betrekking tot het beheer van gelden van een stichting. Volgens klager heeft de notaris ten onrechte uit de stichtingsgelden bedragen overgeboekt en wel € 300.000,- naar mevrouw B. en € 65.000,- naar I Holding. Verweerder heeft in dit geschil de belangen van de notaris behartigd.

2.2    Onder punt 24 heeft klager in de inleidende dagvaarding ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat de notaris in 2007 uit de stichting genoemd bedrag aan mevrouw B. (‘B’) heeft betaald en dat klager eerst in 2012 duidelijk is geworden dat er ook een leenovereenkomst is gesloten tussen de stichting en B. Klager stelt voorts dat hij het niet eens was met de betalingen die door de notaris zijn gedaan uit de stichting.

2.3    Verweerder heeft daarop namens de notaris in de op 11 juni 2014 ingediende conclusie van antwoord gereageerd:

“1.24 De Notaris legt in dat kader een tweetal mails over. De eerste (…) is een mail van 11 augustus 2007 (aldus vóór de betaling door de Notaris van het bedrag van € 350.000,- naar de Zwitserse bankrekening) van X aan [klager], met daarbij als bijlage de leningsovereenkomst tussen de Stichting en B, aangaande de voorfinanciering van de grond. Hieruit blijkt dat de stelling van eisers in de dagvaarding, inhoudende dat eisers pas in 2012 kennis hebben genomen van de leningsovereenkomst, gelogen is. [Klager] was aldus al op 11 augustus 2007 op de hoogte van de lening. (…)”

1.25 De tweede overgelegde mail is namelijk van [klager] zelf van 12 augustus 2007 (…) (aldus ook gelegen vóór de betaling door de Notaris van het bedrag van € 350.000,- naar de Zwitserse bankrekening), welke mail in cc is gestuurd naar de Notaris, waarin [klager] zelf schrijft dat het geld van B. (lees: B) teruggestort kan worden naar Zwitserland. (..)

Eisers liegen in de dagvaarding aldus als zij stellen dat zij het niet eens waren met deze betaling (nog daargelaten dat hun instemming niet noodzakelijk was).”

2.4    Op 26 september 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Klager en zijn mede-eiser werden bijgestaan door hun advocaat. Tijdens de comparitie heeft verweerder mondeling herhaald dat er aldus op twee cruciale plekken in de dagvaarding is gelogen door klager en zijn mede- eiser.

2.5    Op 3 december 2014 heeft de rechtbank Gelderland vonnis gewezen en de vorderingen van klager en zijn mede-eiser afgewezen, met veroordeling van eisers in de proceskosten. In het vonnis wordt onder meer overwogen:

“4.8 (…) De situatie was aldus dat de notaris door middel van een rechtsgeldig bestuursbesluit werd gevraagd betalingen uit te voeren in lijn met de hem bekende overeenkomsten. Dit behoefde niet tot twijfel bij de notaris te leiden. (…) Daar komt nog bij dat [klager] op 12 augustus 2007 een e-mail heeft gestuurd aan [naam] en de notaris, die luidt, voor zover relevant:

Het geldbedrag van Mevrouw B. zal teruggestort worden naar Zwitserland.

[Klager] heeft erkend dat deze e-mail betrekking had op de betaling van € 350.000,- aan B. Op het moment van het sturen van de e-mail was [klager] al bestuurder van de stichting. Uit de inhoud volgt duidelijk de instemming van [klager] met de betaling aan B. (…)”

2.6    Eisers zijn in hoger beroep gegaan. In de memorie van grieven van 14 juli 2015 stellen zij in 2007 bekend te zijn geweest met de lening aan mevrouw B., dat in de e-mail van 12 augustus 2007 werd geëist dat die lening zou worden teruggedraaid en dat klager over de betaling van € 350.000,- door de handelwijze van de notaris op het verkeerde been is gezet en zich ten onrechte bij die betaling heeft neergelegd. In hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan.

2.7    Bij brief van 17 december 2014,  aangevuld bij brieven van 20 januari 2015, 8 maart 2015, 16 september 2015 en 10 november 2015, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in zijn conclusie van antwoord, op 11 juni 2014 ingediend bij de rechtbank, en tijdens de comparitie van partijen op 26 september 2014, klager een leugenaar te noemen. Klager is daardoor in zijn eer en goede naam aangetast zodat verweerder hem daarvoor een tegemoetkoming van € 25.000,- dient te betalen.

4    VERWEER

Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna, voor zover relevant, nader in zal gaan.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.3    Naar het oordeel van de raad mocht verweerder, en moest verweerder, als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens zijn cliënt aanvoeren zoals hij dat heeft gedaan ter weerlegging van de door klager in de procedure ingenomen standpunten. Verweerder heeft zijn uitlatingen beperkt tot twee door klager in de dagvaarding ingenomen stellingen en die stellingen als leugen gekwalificeerd, dat wil zeggen gesteld dat klager liegt als hij deze stellingen poneert, daarmee betogend dat klager op die punten bewust onwaarheid sprak1). De raad acht deze uitlatingen niet onnodig grievend.

De aanduiding is beperkt tot specifieke stellingen van eiser. Verweerder heeft zijn uitlatingen met concrete stukken onderbouwd, de rechtbank heeft zijn cliënt (en hem) daarin in het gelijk gesteld. Klager heeft vervolgens in de memorie van grieven een gewijzigd standpunt ingenomen over de gang van zaken.

Daar komt bij dat het op de weg van de advocaat van klager had gelegen om in processtukken en tijdens de comparitie vermeende onjuiste aantijgingen over klager gemotiveerd te betwisten. Daarvan is de raad niet gebleken.

De raad is niet gebleken dat verweerder de vrijheid die hem toekomt, heeft overschreden.

5.4    Nu verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft, zal de raad de klacht ongegrond verklaren. Voor vergoeding door verweerder van eventueel door klager geleden schade bestaat – daargelaten de mogelijkheden die de raad ter zake heeft - dan ook geen enkele rechtsgrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, H. Dulack, R.P.F. van der Mark, A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2016.

griffier    voorzitter                           

 

1)  Van Dale.nl: “liegen: 1. bewust onwaarheden spreken”.